514

I. suriname's oorspronkelijke bevolking.

verlaten. Hij zond eenen Engel af met de boodschap, dat zij den gansehen nacht, op eene rij gezeten, wacht moesten houden. Leven en dood zouden dan voorbij komen en welk van beiden ze groetend uitkozen , zou hun dan geworden. Tegen 3 uur kwam er iets voorbij; het riep: //leven! leven!// Maar allen sliepen toen. Ze hadden moeten roepen: //het leven willen wij, het leven!// Maar het was te laat; toen zij riepen om het leven, was er de dood reeds. Het leven liepen zij wel na, maar inhalen konden zij het niet. Toen klaagden allen: //het leven hebben wij verloren en nu moeten wij sterven.// Na tien dagen kwam God zelf. De mannen hadden het kwaad niet gedaan, maar de vrouwen. Hie waren toen niet tehuis //Mijn leven,// zoo sprak hij hen toe, //hebt ge niet gewild; welnu, leven //zult ge toch, maar slechts door den dood zult gij het kunnen //bereiken. Ik ga nu heen en neem afscheid van u. Moenadwdni d. i. //houdt mij voor oogen en denkt niet om andere dingen. Die in //mij gelooft, die geen giftmenger is, niet moordt, vader en moeder //niet uitscheldt, geen ontucht pleegt, niet liegt of steelt, zal mij - //wederzien. Als ge eenmaal gestorven zijt, moet gij, bij den hemel //aangekomen, eerst door eenen Engel gewasschen (gedoopt) worden.// Om die reden zorgden de Indianen, als iemand bij hen gestorven was, vooral toch binnenshuis te blijven, want het water van dien doop mocht volstrekt niet op hen nedervallen; gebeurde dit, dan kregen zij de ziekte, waaraan de overledene was gestorven. En werkelijk, vast en zeker was het, altijd volgens hen, dat, zoo iemand om 10 uur stierf er tegen 12 uur regen viel. Zij noemden dien regen oodotsjie irand, het doopwater van den doode. Zij voegen er bij, dat zelfs in latere jaren velen zich van het Christendom terughielden, alleen uit vrees, dat zij, reeds bij hun leven gedoopt zijnde, dien doop uit de hand eens Engels zouden moeten missen.

God zond dikwijls een heiligen man uit den hemel tot de Indianen. Zijne komst werd altijd aangekondigd door eene aardbeving en ze had bijna elk jaar plaats. Dan trok hij het land rond, zegende de zieken en joeg de duivelen uit. Tot zelfs bij de menscheneters ging hij , om ook hun goed te doen, want de heele wereld hoort aan God toe. Dezen echter waren zoo slecht, dat zij sneden in zijn lichaam maakten om te zien of ook Hij voor hun gebruik geschikt was. Maar zij lieten Hem gaan. Dan toog Hij verder. De menscheu die in 't bosch verloren waren, werden door Hem opgezocht en naar huis gebracht. Doch sedert de blanken in 7 land zijn gekomen, verschijnt die heilige niet meer.