512

I. suriname's oorspronkelijke bevolking.

zijn winstgevend vak heeft verlaten. Ware nu het denkbeeld van een God , Looner van het goed en Straffer van het kwaad niet voldoende in hun natuurlijk verstand gegrift; onmogelijk, dat de verbeelding die idee had kunnen uitwerken en nog minder, dat deze ingebeelde of voorgewende visioenen indruk op anderen maakten, aangezien dezen van den geopenbaarden godsdienst niet wisten of ten minste veel te weinig dan dat er zulk uitwerksel door konde veroorzaakt worden ').

Het vooropgestelde zal eenige toelichting erlangen in de hierna volgende legenden van Indianen. Wij geven die weder zoo getrouw mogelijk, al naar wij ze uit hunnen mond hebben opgevangen. Ofschoon de lezer hier of daar op eene tegenspraak zal stooten, hebben we ons toch niet gerechtigd beschouwd, anders te schrijven dan we hoorden, noch het verhaal des eenen door dat des anderen te verbeteren. Want waarlijk, aan wien zouden wij den voorrang moeten geven? De hiervolgende traditiëu zijn van de Arrowakken; wat we van de Caraïben inlasschen zullen wij te zijner plaats aangeven.

Schepping van het heelal. Alles wat er is werd door God gemaakt. Hij behoefde slechts iets te willen en het was er. Aanvankelijk bestond er een groot ijzeren bekken, vol met padden. Die padden hadden allemaal nog staarten evenals de visschen. Toen zeide God, dat die padden menschen moesten worden en zij werden menschen. Natuurlijk Arrowakken, want andere menschen dan die zijn er in de eerste wereld niet geweest.

De eerste menschen aldus geschapen leidden een gelukkig leven. Ziekten kenden ze niet en zij behoefden niet te sterven. God zelf was hun leidsman.

Dagelijks daalde hij tot hen af -en leerde hun alles wat ze te doen hadden. He weg naar den hemel lag voor hen open. Alles was daar goud en het savannezand schitterde als de bliksemstralen. Er was toen nog geene zonde, daarom was het leven zoo gelukkig.

In den hemel zeiven mochten ze wel niet komen, maar van tijd tot tijd, wien zou het verwonderen?, bezweken ze voor de bekoring en drongen er toch binnen. xAls ze er binnen kwamen , dan moesten ze eerst sterven, want met het nog sterfelijk oog kan God niet

•) Prins Roland Bonaparte schrijft blz. 54 dus zeer terecht: „Es croient donc, semble-t-il, a un principe qui survit a la mort; mais, a eet égard, leurs idéés manquent de précision."