I. suriname's oorspronkelijke bevolking.
509
om den duivel te eeren , ze toch vastelijk aan dezen laatste gelooven en zeer voor hem beducht zijn. Ook gelooven zij dat de ziel niet met het lichaam sterft. Daarom geven zij den doode levensmiddelen, boog en pijl mede in 't graf. Hij mocht anders, niet in staat zijnde zich zeiven te onderhouden in de audere wereld, eens hier terugkomen om de levenden te kwellen ! Dat houden alle Indianen , en het is zeer geschikt om hen daardoor tot de kennis te brengen van den waren God.
De maan noemen en vereeren zij als hunue moeder. Bij maansverduistering loopen zij de hutten uit, roepen, weeklagen en schieten in de lucht ten einde hunne moeder te verdedigen tegen de honden die haar verscheuren willen.
De donder wordt volgens hen verwekt door de zielen hunner vijanden , die zich hierdoor op hen willen wreken. Allen zijn geneigd de toekomst te onderzoeken, 't Gezang der vogels, de veranderingen aan de boomen, de geluiden van sommige dieren worden tot dit einde geraadpleegd. Ze meenen alzoo eenige voorkennis te kunnen verwerven van ongelukken die hen bedreigen.
Dit alles kunnen wij bijna letterlijk ook van onze Indianen zeggen. Wij kennen er eenen , die bij een verschrikkelijk onweder zijn snaphaan laadde en vol verontwaardiging tegen den bliksem invuurde, in de meening, dat de ziel zijner overledene zuster die schrikkelijke onweders veroorzaakte. Zijn geweer sprong in duizend stukken, evenwel zonder hem letsel te veroorzaken.
Muratori spreekt verder over het begin van een geloof aan God, zooals dit gevonden werd bij de slechtste soort Indianen, aanbidders van duivels en afgoden, gelijk hij het noemde. Hunne overlevering zeide, dat eertijds een schoone dame zonder medewerking van eenig man ontvangen en een kind ter wereld gebracht had; een allerschoonst kind! Toen dit kind groot geworden was, verbaasde het de wereld door zijne deugden en wonderen. Op zekeren dag verhief hij zich, ten aanschouwe van eene groote menigte leerlingen, die hem volgden, in de lucht en veranderde daar in de zon, die boven onze hoofden schittert. Waarachtig, zoo de afstand maar niet zoo groot was, dan zouden we zijne gelaatstrekken nu nog in de zon kunnen waarnemen. Toch, de zon aanbidden ze niet. Ze houden er drie goden op na en eene godin, die de vrouw is van den eersten en de moeder van den tweeden god. Als de Indianen aan 't drinken zijn, komen bij wijlen de goden hen verrassen. Een groot geraas meldt hunue komst. Alle vermakelijkheid