I. suriname's oorspronkelijke bevolking.

507

Coerpabobreek, ') Caraubitadoe of Caraufanono, dat eigenlijk savannahonger beduidt, Tjochanano en Beswano, vier familiegeslaehten die nog bestaan. Andere zijn uitgestorven zooals de Orichananó en Caboeléfedoenoe, welke laatsten vóór alle anderen stierven. De Oreobitanó zijn volgens de Arrowakken afstammelingen in rechte lijn van de watergodin.

Het spreekt van zelf dat deze soort namen voor een groot deel thans door christelijke verdrongen zijn. Zelfs kennen de meeste Indianen deze oude benamingen niet eens meer.

XVII.

Nu we toch bezig zijn met het doopen, willen we hierbij een lijstje voegen van namen door de Arrowakken aan plaatsen en rivieren gegeven.

Berbice heet in het Arrowaksch Burribisi d. w. z.: gij geeft den naam, een ander neemt dien.

Demerara, Arr. Dimilali = onaangename geur van het curare of pijlvergift (verg. hiervóór blz. 481, noot 1).

Orinoco, Arr. Oelinoko = de plaats der vrouw. Anderen verklaren dit woord aldus : Orinoco = Orinaco = slangestaart.

Essequebo, Arr. Dissikibo = stook- of kookplaats.

Commewijne, Arr. Camaoni = Buffelrivier.

Cottica, Arr. Kwatika = Krabbenrivier.

Coeroepina, Arr. Kolobina = geneesmiddel voor onze knieën.2) Tawajecoere, Arr. Awaleboja = Kreek der waterhonden. Para, Arr. Balla = hagel, kogel.

Suriname, Arr. Soelinama = woonplaats van het opperhoofd Soeli eigenlijk Soeli en die met hem, zooals in 't negerengelsch bv. Brooshondre enz. 3) Soeli zelf ontleende zijnen naam aan eenen aldus genoemden rooden vogel.

Paramaribo noemen de Arrowakken Simarabo, samensmelting van simara, pijl en dbo boog, misschien naar aanleiding van het

!) Daar kan toe behoort hebben kapitein Albert, dien Prins Roland Bonaparte, sprekende van den Indiaan Colhee, in 1882 te Amsterdam overleden, in dezer voege betitelt. „II (Colhee) était fils du prince Albert de Koerbabo, 1'ancien chef des Arrowaks, si aimé par sa bonté." Blz. 66. Wij betwijfelen of „aimé" er wel bij hoort.

2) Wellicht dat de oude Indianen de Coeroepine voor eene uitmuntende badplaats hielden, waar men slechts tot de knieën in 't frissche water komt.

3) En mie* Surinam = Surrey-ham! Verg. P. M. Netscher's „Geschiedenis van de koloniën Essequebo, Demerary en Berbice",'sGravenhage 1888, p. 34 en 334. Bed.