TIJDSCHRIFTEN-OVERZICHT.
507
waarin gezegd werd: „Wij zijn, weliswaar, bereid onzen plicht als bondgenoot te vervullen, maar moeten het echter af w ij zen ons door OostenrijkHongarije, doordat dit onze raadgevingen in den wind slaat, in een wereldbrand le laten meeslepen."
En David houdt dan ook vol, dat reeds op 30 Juli Weenen op Grey's voorstel wilde ingaan, en dat dit nog den zelfden dag aan Petersburg werd geseind. Den 3osten Juli zendt Bethmann bovendien nogmaals een telegram naar Weenen, waarin „het Weener kabinet dringend en nadrukkelijk in overweging wordt gegeven de bemiddeling op de aangegeven voorwaarden te aanvaarden."
Volgens David heeft Rusland echter niet Grey's voorstel aanvaard. Telkens werd er van den Russischen kant iets aan dit voorstel veranderd en het laatste woord van Rusland in dezen op 31 Juli ging gepaard met den oproep voor de geheele mobilisatie van het Russische leger. „Oostenrijk gaf op het belangrijkste punt toe, de zaak van den vrede marcheerde, het oorlogs-uitzicht verdween, zoo er geen snelle, beslissende stap gedaan werd, die den weg voor den vrede versperde. Toen besloot men tot de officieele bekendmaking der algemeene mobilisatie."
En tegenover Bernstein, die van Grey zegt, dat deze meende het beste den wereldvrede te dienen, door zich noch aan den eenen, noch aan den anderen kant vast te leggen, houdt David vol, dat Grey's taal volkomen door de Entente-machten begrepen werd. „Wie dit document leest, en niet zoo volkomen vooringenomen is als Bernstein, ziet onmiddellijk, dat Grey d i e verzekering aan Cambon gaf, die hij hem geven kon, zonder zich formeel vast te leggen... Het is bekend dat in het Engelsche kabinet in dien tijd door de oorlogspartij nog groote moeilijkheden te overwinnen waren. Daarmee moest Grey nog rekening houden, en daarom dat voorbehoud..."
David blijft tenslotte volhouden, dat Grey den oorlog had kunnen verhinderen, als hij krachtig ingegrepen had. „Maar Grey gaf er de voorkeur aan, nu de oorlog in het Oosten een feit geworden was, deze zich tot wereldoorlog te laten uitzetten."
S. de W.
In de 7de afl. (11 April) der Socialistische Monatshefte schrijft Q u e s s e 1 over het nieuwe Rusland. Hij legt nadruk op de groote beteekenis, die het agrarische vraagstuk voor Rusland heeft. De eerste Doema (van 1905) streefde naar onteigening en verdeeling van al het grootgrondgezit; de bureaukratie daarentegen wilde den boeren alleen het voor landbouw geschikte Kroonland geven. De tweede Doema had de overwinning over de bureaukratie kunnen behalen, wanneer 't maar gelukt was een aaneengesloten parlementaire meerderheid te vormen. Na de willekeurige veranderingen van het kiesrecht was in de derde Doema (1907) de invloed van het grootgrondbezit, de grootindustrie en den groothandel veel sterker geworden. De politiek der regeering was er voortaan op gericht om de sympathie en den steun van een deel der boeren te winnen. Het doel van Stolypine was om door verdeeling van het gemeenschappelijk grondbezit der mir een stand van welvarende boeren te scheppen. Met opzet begunstigde Stolypine de rijkere boeren. Deze agrarische hervorming maakte echter de land-arme boeren zeer ontevreden en revolutionair. De nieuwe regeering zal dus wel moeten overgaan tot onteigening en verdeeling van het grootgrondbezit. Dat denkbeeld is niet utopisch of reactionair, want op het grootgrondbezit wordt in Rusland de landbouw niet als grootbedrijf uitgeoefend. De landgoederen worden in kleinere perceeleu verpacht.