506
TIJDSCHRIFTEN-OVERZICHT.
oorlog werd echter om juist dezelfde denkbeelden met goedvinden van hetzelfde bestuur Hildebrand uit de partij gezet!
Ter voltooiing van deze uiteenzetting behandelt Kautsky in no. 25 (23 Maart 1917) in het artikel „Twee arbeiderspart ij en" de beteekenis en de vooruitzichten van het naast elkander bestaan van twee sociaal-democratische partijen. Men denke niet te licht over een scheuring. Eenmaal ontstaan kunnen de beide partijen zich steeds verder van elkaar verwijderen. De ééne, nationaal gezind, toenadering zoekend tot de burgerlijke tegenstanders, oogenblikspolitiek voerend in het gareel eener straffe organisatie. De andere, vóór alles internationaal gezind, in oppositioneelen strijd gewikkeld met de burgerlijke wereld, den klassenstrijd voerend als emancipatie-strijd der arbeidersklasse en — steunende op de massa — democratisch georganiseerd. De mogelijkheid is aanwezig, dat beide een sociaal milieu vinden, waaruit ze hun aanhang recruteeren. De eerste uit overheidspersoneel, handelsbedienden, half-proletarische groepen; de laatste uit de loonarbeidersklasse in engeren zin. Of zal de links staande radicale groep tot een sekte verschrompelen, gelijk de meerderheidsmannen profeteeren ? Hiervoor vreest Kautsky niet. De oorlog brengt zulke harde tijden en, noodwendig daarmee samenhangend, zulk een verscherpten klassenstrijd, dat spoedig na den oorlog de oude, strijdlustige sociaal-democratie weder met de oude kracht en vastberadenheid den strijd zal kunnen hervatten tegen de vijanden der arbeidersklasse. J. v. G.
In de „Neue Zeit" van 2, 9 en 16 Maart (35e Jaargang, Band I, 22, 23 en 24) beantwoordt Eduard David Bernstein's artikel van 16 en 19 Januari. David's artikel: „Bernstein en de schuldvraag", begint met een uiteenzetting van de oorzaak van den oorlog, die de bekende argumenten „der meerderheid" nog eens opsomt, waarom Duitschland eene verdedigingsoorlog voert. „Het terugwinnen van Elzas Dotharingen door Frankrijk, de verovering van Constantinopel en de beheersching van den Balkan door Rusland... de verdeeling van de rest van het Noord-Afrikaansche Kalifaat... het grandiose plan Turkije volledig te verpletteren en hare Aziatische bezittingen te verdeelen... het plan Oostenrijk-Hongarije in stukken te scheuren... uit deze agressief-imperialistische politiek van het groote wereldverdeelingssyndicaat kwam de steeds dreigender wordende spanning voor den oorlog te voorschijn. En zoo gezien moet ook de vraag: of deze oorlog voor de centrale machten een verdedigingsoorlog is, met een duidelijk ja beantwoord worden."
„En zelfs zou hierin niets veranderd behoeven te worden, als men de schuldvraag in engeren diplomatischen zin ten ongunste van de leidende staatslieden der centrale machten moest beantwoorden."
In tegenstelling met Bernstein, voor wien de diplomatische schuldvraag wel de beslissende factor is, aldus David, zijn voor hem en de meerderheid, de gebeurtenissen in de critische dagen van Juli 1914 „van relatief ondergeschikte beteekenis", door hen worden „de diplomatische gebeurtenissen in die dagen niet overschat".
Toch meent David te kunnen bewijzen dat Duitschland en tevens Oostenrijk in die dagen voor den vrede hebben gedaan, wat er te doen was. Bernstein had geschreven, dat de Duitsche regeering te laat zijne vollen invloed op de Oostenrijksche regeering liet werken, om het Oostenrijksch-Servische conflict te localiseeren, zooals Grey dit reeds 29 Juli verlangde, want dat die invloed eerst 31 Juli aangewend werd. Hierop antwoordt David dat „v e r m o e d e 1 ij k nog in den nacht van 29 op 30 Juli" een Berlijnseli telegram naar Weenen verzonden werd