582
Mengelwerk.
opkomen eii reeds vroeg in het Z. W. nederdalen; zien wij haar des middags ook in het Z., maar zeer laag aan den hemel en ver van ons toppunt verwijderd.
Dit nu zijn de verschijnsels, waarop hunne opmerkzaamheid gevestigd, en waarbij hunne verbeeldingskracht te hulp geroepen moet worden.
En dat doet gij, als ge hen op den hoogsten en laagsten middagstand der zon, en op het tijdstip van haren op- en ondergang op den 21 Junij en 21 December, opmerkzaam maakt; als ge hen de dagbogen van de zon in zomer en winter, in lente en herfst, aan den hemel laat nagaan of voor hunne verbeelding brengt. Dan zullen ze zeiven de gevolgtrekking kunnen maken, dat de hoogere middagstand der zon met grootere dao-bogen, — dat de lagere middagstand met kleinere dagbogen gepaard gaat; dan zult gij er hen uit kunnen laten afleiden, dat de meerdere warmte in den zomer hier te lande een gevolg is van de meer loodregte zonnestralen en van haar langdurig vertoeven boven den horizon; dat de winterkoude een gevolg is van den lageren stand der zon en van hare kleinere dagbogen. En dat is vooreerst voldoende, om hun sommige aanteekeningen in den almanak te leeren verstaan en de naaste zinnelijke oorzaak van zomer en winter te doen begrijpen.
Maar nu hebben uwe leerlingen ook eenige gegevens, die gij later bij het voort te zetten onderwijs weder op nieuw kunt gebruiken.
Immers, die aan den hemel opgemerkte dao-boo-en der zon — laten uwe leerlingen zich maar verbeelden, dat de zon zelve ze bij haren loop met een vurige streep aan den hemel geteekend heeft — zullen u naderhand weder te pas komen bij de verklaring van N. en Z. Breedte, van N. en. Z. Declinatie.