Mengelwerk.

581

Slechts in enkele voorbeelden wensch ik aan te toonen, hoe men onderwerpen uit het gebied van verschillende wetenschappen met het geographisch onderwijs verbinden, en alzoo de aardrijkskunde ook in de lagere school tot eene associërende wetenschap en tot verspreiding van eene nuttige levenskennis dienstbaar maken kan.

Verbeelden we ons, dat wij in ons aardrijkskundig onderwijs onze provincie of ons vaderland met onze leerlingen beschouwen, en dat daarbij voor 't eerst sprake is van zomer en winter.

Nu kunt gij de oorzaak van zomer en winter hier te lande aan uwe leerlingen verklaren door hun te zeggen, dat de zomer een gevolg is van dien stand der aarde, waarbij haar noordelijk halfrond gedurende eenige maanden eenigzins naar de zon toegekeerd —, en de winter van dien stand, waarbij datzelfde halfrond eenigermate van de zon afgewend is.

Maar deze verklaring zal voor hen niet meer zijn dan eene zinledige phrase, zal door hen op goed geloof aangenomen moeten worden, al doet gij ook uw best, om hun de zaak door afbeeldingen begrijpelijk te maken.

Vergenoegt u liever voor 's hands met hunne opmerkzaamheid te vestigen op eenige verschijnselen aan clen hemel, en tracht daarvan de naaste oorzaken en gevolgen met hen op te sporen.

Die verschijnsels zijn anders in den zomer, dan in den winter.

's Zomers zien wij de zon 's morgens vroeg in het N. O. opkomen en 's avonds laat in het N. W. ondergaan; zien wij haar des middags in het Z. zeer hoog aan den hemel, op geen grooten afstand van ons toppunt. — 's Winters zien wij de zon laat in het Z. O.