580

Mengelwerk.

gebruiken. Wij zullen ons moeten vergenoegen, uit die drie soorten van aardrijkskunde datgene op te nemen, wat voor ons oogmerk, wat voor practische levenskennis, dienstig is.

Omdat wij jonge leerlingen, geene gymnasiasten, voor ons hebben, zal onzo methode niet van het wetenschappelijk begrip, maar van aanschouwing moeten uitgaan; zal zij het bekende tot grondslag moeten leggen van het onbekende; zal de leergang over 't algemeen synthetisch moeten zijn, — maar tevens ook analytisch, wanneer wij na de algemeene beschouwing van een kleiner of grooter deel der aardoppervlakte ons tot meer bijzonderheden bepalen; zal uit de kennis van de natuur en van den mensch datgene met de beschouwing van het plaatselijke verbonden moeten worden, wat nuttig is voor het maatschappelijk en Christelijk leven.

Op die wijze zal ons onderwijs, wat de hoofdzaken betreft, in clen geest zijn van Pestalozzi en Gutsmutiis, van Hekder en Herbart.

Verwacht niet, dat ik in eenige nadere ontwikkeling zal treden der methode. Hoe men kinderen kaarten kan leeron lezen en er hun een beeld in kan laten zien van de aardoppervlakte, hoe men andere hulpmiddelen gebruiken, en welken leergang men bij 't onderwijs volgen moet, kan men elders lezen. Ik zelf heb daarover op verschillende plaatsen, minder of meer uitvoerig, mijne gedachten gezegd (1).

(1) Onder anderen in mijne Uandl. voor het onderwijs in de Aardrijkskunde, bij A. L. Schoitens, te Graningen, het Voorberigt; Kort overzigt van de Opvoeding enz., 5e druk, bl. 335 en v. v.; Opmerkingen en wenken over onderwijs en tucht, 3e stuk, bl. 99 117,

en N. Bijdragen, 1837, Junij en Julij, bl. 487,-1841, bl. 19.