Boehbeoordeelingen.
577
om eenig nader berigt te geven nopens de Schrijvers, in de voorafgaande schets van de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde genoemd, en hunne voornaamste werken. Een paar opmerkingen, schoon niet van groot belang, die ons bij het lezen daarvan voorkwamen, laten wij hier volgen.
Van CoNSTANTErar Hüijgens lezen wij bl. 190, dat hij geheimschrijver was van Feedeeik Hendrik. Voeg er bij: en van diens zoon Willem II. en kleinzoon Willem III. Van Feitama zegt de S. „ het werktuigelijke der dichtkunst, eene bevallige versificatie, werd door zijn voorbeeld en invloed zeer verbeterd." Wij zouden liever zeggen, dat door zijn voorbeeld aan het werktuigelijke der dichtkunst enz. al het waarachtig poëtische vuur ten offer gebragt werd. Gelijk de S. dan ook te dierzelfder plaats teregt aanmerkt, dat het hoogste streven van de dichters der 184e eeuw eene sobere middelmatigheid was. Over de gebroeders van Haren sprekende, betitelt de S. den Friso van Willem van HaRen met den naam van gedicht, de Geuzen van Onno Zwier met dien van heldendicht. Wij zouden den naam van heldendicht bij voorkeur toekennen aan den Friso, die daarvan al de vereischten bezit, en dien een onzer vaderlandsche letterkundigen, in een wel wat overdreven lofspraak, na de Ilias en de Aeneïs, het schoonste heldendicht noemt, dat er bestaat. De Geuzen daarentegen borden door bevoegde kunstregters geen heldendicht, «laar eene verzameling van vaderlandsche lierzangen genoemd. — De stijl van Wagenaae wordt gezegd de verdienste te bezitten van allezins duidelijk te zijn. Voeg er bij: en in eene hooge mate zuiver (te welken opzigte hij nog als autoriteit geldt), doch te gelijk zonder eeni-