Mengelwerk.

kan men het aanschouwelijk onderwijs dienstbaar maken aan de kennis van een- en veelvouden. Door de beteekenis van een- en veelheid aan andere eigenschappen van een voorwerp te verbinden, leert men dit veel gemakkelijker dan door het aanhoudend laten turen op afgetrokken punten, nullen en cijfers. In dien geest kan men ook te werk gaan bij de oefeningen in de oogenmaat, door de verdeeling van eene eenheid in gelijke deelen. Ook vinden wij het zeer loffelijk, dat men den zin voor het schoone, in symmetrische lijnen en vormen, bij het kind tracht aan te kweeken, maar aan eigenlijke vormleer, zooals die in de bewaarschool vaak onderwezen wordt, hechten wij weinig waarde. Meer gewicht hechten wij echter aan een geleidelijke en oordeelkundige invoering van de Froebelsche oefeningen, daar het ons voorkomt , dat dit stelsel van ontwikkeling op menschkundige gronden steunt en geheel berekend is naar de bevatting des kinds en de ontwikkeling zijner vermogens. Maar men wachte zich hierbij weder voor uitersten en verwarre de middelen niet met het doel. In dat geval zijn al die oefeningen anders niet dan een gedachteloos nabootsen en een onsamenhangend treuzelen. Zonder het levende woord zijn al de hulpmiddelen hier van nog minder beteekenis, dan bij elk ander stelsel van onderwijs en opvoeding, waar de hulpmiddelen niet van de methode kunnen gescheiden worden.

De hulpmiddelen moeten hier strekken, om de methode aanschouwelijk te maken. Wie echter de hulpmiddelen gebruikt zonder met het denkbeeld bekend of van het leidend beginsel doordrongen te zijn, dat Feoebel bij de aanwending dier middelen in zijn stelsel van opvoeding en ontwikkeling voor den geest stond, zal nimmer aanspraak mogen maken op den titel van ingewijde in Froebel's methode. Al die nauwgezetheid in de opeenvolging der spelen en de meest mogelijke be-