Mengelwerk.

verstand plaatst; want de ondervinding leert maar al te duidelijk , dat groote geheugenmannen zelden groote denkers zijn- dat de eenvormigheid van het voortgezette inprenten van gesloten onafgebroken voorstellingsreeksen het verst van vrije genialiteit is verwijderd en die onvruchtbare koppen kweekt, die wel alle regelen der grammatica en deilogica van buiten kennen, maar ze niet zelf werkzaam weten te gebruiken, die hunne wetenschap op het examen voortreffelijk kennen, maar haar in het leven niet vruchtbaar weten te maken. De waarde van het in het geheugen opgenomen weten kan niet voorde verstandsontwikkeling in het algemeen, maar slechts in een bijzonder geval bepaald worden en wel altijd naar de wijze, waarop de voorstellingen onderling verbonden zijn.

Intusschen naderen wij hier het gebied, waarop wij ons in een volgend artikel zullen bewegen: de ontwikkeling van het geheugen. Het laatstaangevoerde brengt ons terug tot het punt, waarbij wijden lezer aan het slot van het vorige artikel verlieten: het verkeerde standpunt, dat met alleen voor de paedagogiek, maar reeds voor het onderling weiverstaan in het algemeen, van het aannemen van afzonderlijke zielsvermogens en van de afgetrokken scheiding van geheugen en verstand het gevolg moet zijn. Want zooals er geen verstand is, dat niet eerst door het geheugen is gekweekt, omdat het alleen werkzaam kan worden binnen den kring der voorstellingen en voorstellingskringen, die door het geheugen zijn bewaard, en alleen door het blijven in het geheugen van de beelden, door het denken gevormd, evenzoo is er geen geheugen, dat niet een zekeren grond van verstand bezit, aangezien de verbinding der voorstellingen, welke naar zielkundige wetten naar de gelijksoortigheid der voorstellingen en de gelijktijdigheid van het optreden in het bewustzijn plaats heeft, van zelf tot een