Mengelwerk,
borden het zoo gering te schatten en het, als iets onderge- . Schikts, zoover heneden de intellectueele vorming, de beschaming van het verstand en van het denken te stellen?
Bij deze vraag, die ten slotte nog een kort antwoord eischt, komt het niet zoozeer op het geheugen zelf aan, Kar veel meer op hetgeen door middel van het geheugen Waard blijft, dus op de betrekking tusschen het geheugen ^atig weten en de ontwikkeling van het verstand in het ^'gemeen en op de afhankelijkheid zijner waarde van den Verschillenden aard van het bewaren. Zoo ontwijfelbaar het ^tnelijk is, dat alle hoogere geestesontwikkeling de toe''gening eener zekere som van kennis door middel van het ^heugen vooronderstelt, zoo weinig wordt toch de aard en ^ graad van die ontwikkeling door de grootte en den inhoud ! 'er opgenomen massaas bepaald. Integendeel is veelmeer de passa van de in het geheugen opgenomen stof in vele getallen een niet geringe hinderpaal voor het verstandelijk Bheerschen en doorgronden. Tusschen twee verschillende j '^divid uen kan ten opzichte der uitgebreidheid, den omvang pan bun weten volkomen gelijkheid beslaan, terwijl er de bootste verscheidenheid valt op te merken ten opzichte. van den aard van dat weten. Wat de eene uit eigen erva^ög en waarneming kent, weet de ander alleen van hooren peggen en door overlevering. Wat den een juist voorkomt, ïl]idat hij op den weg van logische gevolgtrekking de noodige Stonden daarvoor gevonden heeft, dat berust bij den ander ÖP den onbetrouwbaren grondslag van het gezag. Wat bij een slechts fragmentarisch en als op zich zelf staande 'a de ziel is opgenomen, dat maakt bij den ander een weIplijk deel van een samenhangenden gedachtenkring uit. Vat voor den een slechts eene onverschillige zaak van historische kennis is, dat is bij den ander eene overtuiging, ^ie zijn denken en handelen bepaalt en dezelfde natuurlijke