Mengelwerk.

zal zijn. De dieren leveren daarvoor het beste bewijs. Liggen ook bij hen de hinderpalen tegen de vorming eener taal niet in het organisme — verscheidene dieren immers leeren den mensch sommige woorden naspreken —■ zoo zijn die te zoeken in de volstrekt beperkte vaste verbinding der voorstellingen. Zij bezitten derhalve niets meer dan afzonderlijke lichaamsbewegingen en eenvoudige bloot naar organische wetten voortgebrachte gewaarwordings-geluiden , om uitdrukking aan hunne voorstellingen te geven en men kan daarvan in dezen zin, zooals Waitz opmerkt, „ volkomen juist beweren, dat de mensch van het dier bovenal onderscheiden is door den aard van het geheugen."

Gelijk de taal aan de eene zijde een geestesleven van eenige vastheid als grondvoorwaarde voor haar ontstaan vooronderstelt, wordt zij aan de andere zijde weer een der belangrijkste hefboomen voor de verdere ontwikkeling elvan. Want terwijl zonder de taal de geregelde gang der voorstellingen geheel van de vroegere verbinding er van afhankelijk blijft, krijgt de afzonderlijke voorstelling door het spraakgeluid nog een bijzonder uitwendig teeken , door middel waarvan zij naar welgevallen weder in het bewustzijn kan worden teruggeroepen. Terwijl zonder de taal de ziel genoodzaakt is in ééne voorstelling de som van alle afzonderlijke elementen daarvan vast te houden , kan zij door de taal deze samenstelling ontbinden , de afzonderlijke kenmerken er van ook afgezonderd van andere vasthouden en alzoo nieuwe kennis der eigenschappen en verrichtingen der dingen enz. verwerven. Terwijl de ziel zonder de taal bij het krijgen van voorstellingen aan het bloote toeval der uiterlijke waarneming is overgelaten , kan men haar , door het aanbieden van een menigte woorden als teekenen voor bepaalde voorstellingen , tot het vormen van overeenkomstige voorstellingen , zelfs van buiten uit opwekken en zoo