Mengelwerk.

Indien het geheugen reeds voor het leven van den enkelen mensch een zoo uitgestrekte beteekenis heeft, is dit niet minder het geval, wanneer men het leven van allen te zamen in het oog vat. Wij herinneren hier vooreerst aan een der belangrijkste middelen ter beschaving, de spraak. De enkele mensch behoeft geen taal; hij schept zich die ook niet. Zij ontstaat eerst in het samenleven der mensehen als middel, om zich wederzijds door elkander te doen verstaan. Nu kan de taal niet de afzonderlijke gewaarwording of de waarneming daarvan beteekenen, maar alleen datgene, waarvan zich in den geest een blijvend beeld heeft vastgezet, dat zij door het geluid als uiterlijk teeken fixeert. De afzonderlijke gewaarwording gaat onherroepelijk voorbij, indien zij niet door vereeniging met vele qualitatief gelijke of nagenoeg gelijke waarnemingen wordt bevestigd en een blijvend geheugenbeeld achterlaat, dat als do gemeenschappelijke vertegenwoordiger van allen door de ziel kan worden vastgehouden. Eerst zoo krijgt de afzonderlijke gewaarwording houvast en wordt zij nu mede aangeduid door het spraakgeluid, dat voor de gereede voorstelling is aangenomen, maar slechts middellijk, namelijk als bijzonder geval, als lid van die vaste voorstelling. Vindt er geen zoodanige samensmelting der afzonderlijke voorstellingen plaats, gaan zij allen de ziel voorbij evenals de gewaarwordingen de zenuwen, dan is het verkrijgen van een vast , duurzaam geheugenbeeld , en dus ook het aanduiden in figuren door de taal, geheel onmogelijk. Dit geldt niet alleen voor de enkelvoudige zinnelijke voorstelling, maar ook voor de verbindingen van meerdere voorstellingen van verschilenden aard. Ook hier is de bevestiging en groepeering van een hoofdvoorstelling noodig, indien een verstaanbare aanduiding daarvan door een bepaald spraakgeluid voor vele individuen (die natuurlijk gelijke voorstellingen moeten bezitten) mogelijk