Mengelwerk.
geloof, waarin al het aardsche verlangen en wensehen zijn doel en zijn berusting vindt.
Evenals het gevoel, is ook het begeeren en wat daarmede samenhangt, geheel afhankelijk van het in de ziel voortwerken van vroegere indrukken , dus van het geheugen. Het begeeren bestaat in het algemeen daarin , dat een andere toestand dan de tegenwoordige zal worden in het leven geroepen. Dat vooronderstelt dus, dat men een voorfig van dien toestand bezit j want wie de blusschende werking van het water niet kent of zich niet de bekoorlijkheden van een behaaglijk leven kan voorstellen, die kan ook noch het eene noch het andere begeeren. Wel wordt de begeerte uitgedoofd, wanneer zij bevrediging vindt; maar zij ontwaakt weêr, zoodra de tegenstelling van den tegenwoordigen toestand met den als beter bevonden vroegeren de voorstelling van den laatste op nieuw tot hoogen graad van helderheid in het bewustzijn terugroept. Hoe vaker de bevrediging volgt, de? te sterker wordt de begeerte opgewekt. Men behoeft slechts aan de kleine aangenaamheden en genietingen van het dagelijksche leven te denken, zij mogen dan in het weismaken eener spijs of in het welgevallen, dat een kleedingstuk of een stuk huisraad verschaft, in het Wandelen of in het uitrusten, in het tabak rocken of in het snuiven bestaan. Ieder dezer genietingen laat in de ziel een spoor van welgevallen achter, dat den mensch, eerst als aan een zwakken draad, naar hetzelfde genot henentrekt, maar bij dikwijls herhaalde bevrediging die genietingen tot een dringende behoefte doet worden. Op die wijze ontstaan al onze gewoonten, neigingen en liefhebberijen , en in den hartstocht vereenigen zich al de afzonderlijke sporen van welgevallen tot dat sterke touw, hetwelk alle voorstellingen en kringen van voorstellingen aan zich onderwerpt en den mensch onweerstaanbaar met zich voort-