Mengelwerk.
zet spelen teweeggebracht, in de ziel zich vasthechtende en, meermalen herhaald , steeds versterkt wordende , de ligging der hand, de houding der vingers enz. leeren kennen, die tot het vasthouden worden vereischt. Maar ook , indien het kind nu iets met de handen kan aanvatten, grijpt het nog even goed naar een glinsterend punt van den verwijderden wand, als naar den bonten bal, dien zijne moeder onderzijn bereik boven de wieg heeft opgehangen. Het kan den afstand nog niet meten. Eerst nadat het een en andermaal naar het afgelegen punt gedragen is en daardoor den indruk van den afstand van zijn wieg heeft gekregen, zal het in de wieg niet meer daarnaar grijpen. Zal het kind zelf leeren eten, dan wordt hem de lepel in de hand gegeven, het handje wordt naar het bordje en vervolgens naar den mond gestuurd. Terwijl dit dikwijls wordt herhaald, wordt de noodige beweging van hand en arm zoodanig ingeprent, dat het die eindelijk zonder leiding alleen kan verrichten. Neemt het al eens den lepel met de linkerhand op, omdat het rechts en links nog niet weet te onderscheiden, dan wordt die hem door de moeder in de rechterhand gegeven of de linker wordt vastgehouden, en terwijl de voorstelling ook hiervan in de ziel blijft en door herhaling altijd levendiger en krachtiger wordt, werkt zij nu terug op de overeenkomstige zenuwen en spieren op zoodanige wijze, dat het kind in alle gevallen, waarin het iets wil vasthouden, altijd de rechterhand gebruikt.
Wij zouden in dergelijke voorbeelden nog verder kunnen aantoonen, hoe de in de ziel achterblijvende sporen der ontvangen indrukken op het gebied van het zuiver physieke leven zich werkzaam betoonen. Daar zich intusschen overal hetzelfde verschijnsel herhaalt, zullen de aangevoerde wel voldoende wezen om de beteekenis te doen gevoelen, die het blijven der ontvangen indrukken reeds voor het oefenen