Mengelwerk.

volgens haar niets anders dan een bloote abstractie voor het verschijnsel, dat nieuwe voorstellingen in de ziel blijven bestaan en dat vergeten voorstellingen in het bewustzijn terugtreden. De waarde dus, die aan deze beide feiten in ons zieleleven is te hechten, moet natuurlijk ook aan het geheugen worden toegekend, en daaruit reeds laat zich lichtelijk opmaken , dat men met dergelijke definitie van het geheugen weder meer genaderd is tot den zin der oude mythe, volgens welke het geheugen de moeder der kunsten, der wetenschappen en van alle beschaving is. Men behoeft immers slechts deze vragen te beantwoorden:

Hoe zou het ons zijn , indien iedere voorstelling, die wij hebben verkregen en die door opvolgende voorstellingen Weêr wordt verdrongen, door dit verdrongen worden ook geheel en al voor onze ziel verloren ging en er telkens een nieuwe gewaarwording en waarneming noodig was om de verlorene tot een op nieuw verzinken in het niet weder op te wekken? Wat zou zonder geheugen ons geestelijk, ja zelfs ons physiek leven zijn ?

Maar dringen wij nog wat dieper in de zaak in. Wij beginnen vooreerst met enkele physische verschijnselen , die op het gebied van het geheugen overgaan. Hoe Weinig er ook te zeggen is van de wederzijdsche betrekking tusschen lichaam en ziel, zooveel is zeker, dat met de verschijnselen in den geest ook zekere verschijnselen in het lichaam parallel loopen en met zekere psychische Werkingen ook altijd zekere werkingen van het organisme overeenstemmen. Geheel afgezien van de gewaarwordingen der zinnen, die zeker voor het zieleleven de belangrijkste Öjn, ontvangt de ziel ook van de opwekkingen der overige in de hersenen uitloopende zenuwen kennis en de sporen, ^elke daarvan er terug blijven , vormen den grondslag voor Verdere lichamelijke ontwikkelingen.