Mengelwerk.
in zekere tegenstelling genoemd met de zoogenaamd hoogere geestvermogens (de rede, den vrijen wil), die de dierenwereld mist. De dieren immers toonen ook geheugen te bezitten, al is het dan ook een eenzijdig ontwikkeld — hoe toch zou de hond zijnen meester herkennen of de trekvogel den weg door de lucht naar zijn ouderlijk nest terugvinden, indien hy' die niet had onthouden! — terwijl de hoogere (zedelijke aesthetische enz.) gewaarwordingen of de rede enz. bij hen niet zijn waar te nemen. Natuurlijk kon dat niet zonder invloed blij ven op de waardeering, die men aan het geheugen deed wedervaren. Terwijl men, getrouw aan de spreuk: tantum sciamus , quantum memorio temus (wij weten zooveel als wij in het geheugen hebben bewaard) het in de oudheid en door al de middeleeuwen heen als een hoogheiligen schat had gekoesterd en verzorgd , deed zich in de vorige eeuw, toen men overal op verstandig denken en op hoogere geestesbeschaving in het algemeen werkte, juist een gering achten van het geheugen gelden, zoodat men zelfs met een slecht geheugen koketteerde, omdat men het als een bewijs voor hoogere verstandsbeschaving aanzag.
Daar nu van de beteekenis, die men aan het geheugen hecht, ook de zorg afhangt, die men daaraan bij de opvoeding zal besteden, schijnt het noodig, dat wij eerst in het reine trachten te komen omtrent zijne wezenlijke beteekenis , eer wij tot een verdere beschouwing van die zorg overgaan.
Aangezien de nieuwere psychologie, die wij bij onze beschouwing der verschijnselen van het geheugen in het vorige artikel hebben gebezigd, de vermogenstheorie der oudere zielkundigen geheel heeft laten varen , en de verschijnselen der ziel uit een enkel beginsel heeft trachten te begrijpen en te verklaren, is ook de opvatting van het geheugen als een bijzonder vermogen, als eene eenvoudige schat- en voorraadkamer, opgegeven en het geheugen is