Mengelwerk.

vaardigheid jegens den leerling, en hij loopt groot gevaar te ergdenkend te zijn en alles van de ongunstigste zijde te beschouwen. Hij kwelt zichzelven dus meermalen noodeloos met ontevreden, boos en gestreng te zijn. Dit bederft niet alleen zijn eigen genoegen, zijne opgeruimdheid en opgewektheid, maar ook op zijne leerlingen heeft hei die zelfde uitwerking. Het verstoort tevens de liefde en de harmonie tusschen de leerlingen en den onderwijzer, — want de kinderen zijn er zeer op gesteld, dat men hen vertrouwt. Zijn zij in 't minst niet voornemens geweest den onderwijzer opzettelijk te tergen en worden ze er toch van beschuldigd en er voor gestraft, dan roeit dit hunne liefde jegens den onderwijzer uit, waardoor zij anders zoo krachtig aangespoord worden om hem zooveel mogelijk te verblijden door hun gedrag. Door de verwijdering, die er alzoo ontstaat, zal hunne gehoorzaamheid en vlijt verminderen en zij zullen zich minder gedwee laten besturen en leiden, omdat hunne liefde verkoelt en dit hen onverschillig maakt.

De liefde en achting der kinderen-te verwerven en te beheuden moet immers des onderwijzers hoofddoel zijn ; want alleen daardoor verkrijgt en behoudt hij blijvenden invloed op ten) _ en door wederliefde, dank en vertrouwen aangespoord., zal een wonderdadige kraeht hen bezielen om steeds getrouw hun plicht te doen en den onderwijzer alles gemakkelijk en genoegelijk te maken.

Uwe eerste zorg omtrent nieuwe leerlingen moet dus vooral zijn, u bij hen bemind te maken, — want zonder hunne liefde te verwerven, zult gij weinig of geen invloed op hen kunnen uitoefenen. Toont ge hun altijd liefde, dan schenken ze u zeer spoedig wederliefde. Dan hebt ge hen geheel in uwe macht. Zij znllen alles voor u willen doen. Gij zult geen ander middel behoeven om hen te leiden en te besturen naar uw goedvinden. Gelukkig de onderwijzer, die altijd