Mengelwerk,

557

op het pad, dat men wil doen betreden. Verzoeking der jeugd is gruwzaam geweld. (1) IV.

Geen verzoeking werkt nadeeliger dan die ontstaat uit de ongelijkmatige toepassing der schooltucht. De band, waaraan men de schooljeugd legt, moet wel niet sterker worden toegehaald, dan haar krachten dit gedoogen; maar toch heden even verbindend zijn als gisteren, en voor allen dezelfde.

V.

Zal de schooltucht altijd dezelfde zijn, dan moet zij verzekerd worden tegen eiken aanval, dien de schooljeugd zich tegen haar veroorlooft. Zijn nu de afwijkingen der schooljeugd als aanvallen op de schooltucht te beschouwen, dan moeten dezen, ten spoedigste, zooveel mogelijk, onschadelijk gemaakt worden. De afwijkingen der schooljeugd in doen en laten vorderen dus voor het minst een vaderlijke berisping.

VI.

Voor de schooltucht bestaan er wel geen gevaarlijker vergrijpen, dan die zeker genot te weeg brengen ten gevolge van den ziekelijken toestand van het gevoel. Zulke vergrijpen worden te gevaarlijker, naarmate het zoet, dat zij doen smaken, een drijfveer wordt voor den wil. (2) Noch het onderwijs, noch een vaderlijke berisping is in staat zulke afwijkingen onschadelijk te maken; zij vorderen de smartverwekkende tuchtmiddelen, die men straffen noemt.

(1) Zie Dr. j. j. de Gelder, Methode en Tucht, bladz. 64 en 65.

(2) Zie Dr. j. j. de Gelder, Wetenschappelijke grondbeginselen der theoretische en historische paedagogie. Eerste deel, hoofdstuk VII, bladz. 136—156, cn Methode en Tucht, bladz. 16—20.