552

Mengelwerk.

waarheidszin tot aanvankelijke ontwikkeling, en deze —zij is met den zedelijken zin vermaagschapt. De knaap ziet dan namelijk in die opklaring en dat bewustzijn iets, dat in zich zelf goed en van waarde is, en die erkentenis is van zedelijken aard, daar zij in hem het denkbeeld levendig maakt van eene wet, die niet op willekeur gegrond, maar in zich zelve goed en onschendbaar, hem tot een regel voor zijn streven zijn moet. Wij beweren niet, dat hij zich dit alles vooralsnog onderscheidenlijk voor den geest stelt, maar wij zeggen, dat het gevoel daarvan niet geheel kan uitblijven. Nog duidelijker valt de zedelijke invloed van een degelijk onderwijs in het oog, wanneer men den blik op den inhoud van ons onderwijs werpt. Immers worden daarin veelvuldige elementen gevonden, die eene aesthetische en godsdienstige zijde aan .de waarneming aanbieden; maar tot de waarneming daarvan wordt de leerling niet gebragt door woordenspel en ijdel geklap. Nog meer' Men mag zeggen, dat de door ons voorgestelde verkeerde handelwijze eenen bepaald schadelijken plooi aan de beschouwings- en denkwijze, met één woord aan het geestesleven des kweekelings geeft. Die oppervlakkigheid, dat onnadenkend oordeelen naar toevallige indrukken, waarbij van lieverlede zich valsche beschouwingswijzen en vooroordeelen in de ziel vastzetten, — dat zonder inspanning naar regels werken; —■ het wordt gewoonte en levert eenen hinderpaal ook voor latere ontwikkeling op; het bindt en verlamt den geest, en niet dan het minst, als het daarin eenen schijn van krachtig leven doet geboren worden.

Wat de oorzaken van de verkeerdheid, waarover wij handelen, aangaat, —wij gaven reeds eenen wenk, om