550

Mengelwerk.

veel en velerlei op te disschen, zonder naar de mate van des leerlings vatbaarheid het verband der verschijnselen behoorlijk na te gaan. Zoo verschaft men dezen wel een middel tot pralerij en ijdel gesnap, en boezemt hem in schijn smaak voor de natuurwetenschap in, maar miskent de eigenlijke strekking van dit onderwijs.

Wie de zaak wel inziet vraagt, of er door dat jagen en drijven werkelijk groote vorderingen tot stand komen. Wij antwoorden: het tegendeel is waar. Wij beweren zelfs niet, dat de zucht om veel uit te werken steeds de eenige of voorname oorzaak is van het gebrekkige in de methode, dat wij hebben aangewezen; schoon het opschrift, aan het hoofd van dit opstel geplaatst, dit schijnt te vooronderstellen. Dat opschrift meenden wij als eene door het gebruik geijkte uitdrukking te mogen behouden, zonder evenwel voor den waren aard der zaak, die het geldt, de oogen te willen sluiten. „Maar wordt er," zoo vraagt men veelligt, „ergens eene school aangetroffen, wier toestand met de gegevene schets geheel overeenkomt?" Wij gelooven het niet; maar zeker is het, dat nog op een te groot aantal scholen het onderwijs vele trekken van het gegevene beeld vertoont. Om de zaak goed te maken, beroept men zich soms op de eischen der praktijk in tegenstelling met die der theorie, alsof het uit een praktisch oogpunt ooit goed te keuren ware, den leerling met kundigheden te overladen, die, van wege het gemis aan innerlijk verband, voor een aanmerkelijk deel onbeteekenend zijn en spoedig weder vervloeijen. Zouden die namen en woorden, die, voor een deel althans, zelfs naauwelijks voorstellingen vertegenwoordigen, voor den leerling goede, bruikbare kennis zijn? Zou dat regelwerk in de rekenkunde hem