Si entje:>

Een Schets in één bedrijf, door S. Van Pruttelen. *

PERSONEN:

VAN HOUTHEM. WILLEM, zijn zoon.

In de huiskamer bij van Houthem.

Tafel in 't midden ; buffet op achtergrond.

ie TOONEEL. M a r i e , S i e n t j e (aan 't opdoen van de thee). M a r i e — (binnenkomend). Slaapt Vader nog ? S i e n t j e. — Ja. Hij heeft zich tenminste nog niet geroerd.

Mar ie. — Gelukkig! — En geen post geweest?

S i e n t j e. — Nee — ik heb niets gehoord.

M a r i e. — Wéér niet! (zij zucht).

S i e n t j e. — Waarom moet U daar nou zoo over zuchten ? Wim zal wel op zijn beenen terechtkomen. Zoo'n kuiken is-t-ie niet.

M a r i e. — 't Is om Vader. Die maakt zich zoo ongerust. Al een paar weken nu, dat hij niets van zich laat hooren. En geen antwoord op brieven. Nu zal vader zeker morgen naar Utrecht willen.

S i e n t j e. — Wel, waarom zou U met z'n beien niet 'ns gaan ! 't Is een aardig reisie. En Wim zal zeker echt blij zijn, als hij U zoo ineens voor zich ziet.

Marie. — Dat zal hij niet! Er moét iets met hem gebeurd zijn. Nog nooit heeft hij zoolang gezwegen.

Ik ben bang Als er iets is, zal 't Vader zoo'n

schok geven! Je weet hoe moeilijk 't is, hem in evenwicht te houden. Wim is z'n oogappel ; z'n trots en zijn hoop.

Sientje. — Natuurlijk! Als je zoo'n zoon hebt, wie zou daar nou niet trotsch op zijn ? Mijn zoon ist-ie-niet! — Maar denkt U, dat ik een asempje minder trotsch op hem ben als zijn vader ! — Alleen, ik zeur er hem niet mee an 't hoofd.

Marie. — Sientje!

Si e n t j e. — Is 't waar of is 't niet waar ?! Altijd heeft Uw vader hem aan 'n handje gehouden, bang dat de jongen iets zou overkomen of dat-ie 'n streek zou uithalen, als andere jongens ! — Wel, as 'n jongen

*) Recht van vertooning voorbehouden volgens de Wet op het Auteursrecht.

MARIE, zijn dochter.

SIENTJE, dienstbode bij van Houthem, 55 jaar.

Deur rechts en midden. Ouderwetsch gemeubeld.

'n streek bij me uithaalt, dan krijgt ie 'n draai om z'n ooren. Maar 'm altijd an 'n zoet lijntje houen zou ik

den grootsten deugniet niet !

M a r» e- — Ja, ja, ik weet 't wél — jij hebt veel beter begrip van opvoeding dan Vader; jij weet alles beter.

S i e n t j e. — Ik wou dat 't waar was. Of liever, nee, ik wou 't niet. Want als ik alles beter wist dan m'nheer, lieve help ! dan was ik warachies geen twintig jaar dienstbooi gebleven ! En as ik verstand van opvoeding had gehad, zooals U zeit, dan was ik schoolmadam geworden, óf ik! — Nee, U hoeft mij geen pluim op m'n hoed te zetten, juffrouw Marie. Maar Wim, nou ja, die heb ik immers als klein kind in m'n armen gehad, en as vader van huis was, dan zat-ie met U heele dagen achter m'n rokken. En met wie praatte-ic, in-endc-uit? — Met wie anders dan met mij? — Ik ken hem, van haver tot gort, en ik zeg U: laat hem maar loopen, die komt wel terecht.

Ma r i e. — Daar ben ik ook niks bang voor. Sientje. — Niet, dat ie zich nooit rare dingen in 't hoofd haalt! — Goeie hemel, zooals die uit den hoek kommen kan. Je denkt: hij gaat rechts, he! — En waarachies, opeens slaat-ie links af — zonder vooruit boeof ba te zeggen ! En dan staat-ie op z'n stuk. Maar je moet met hem weten om te gaan, en die kunst verstaat m'nheer nou eenmaal niet! Die praat 'cm tegen, en dat maakt 'cm koppig !

Marie. — En jij! — Jawel, daar is't refrein weer: Vader heeft geen slag met hem, maar jij alleen !

Sientje. — Waarom wordt U daar nou boos om, as ik dat zeg ? 't h immers zoo ? ! Weet U nog toen ie opeens van 't gymnasium af wou, en naar de Burgerschool. Uw Vader was 't er kapot van. Z'n zoon géén dominé worden, maar ingenieur, of hoe heet dat! En toen eindelooze redenaties over 't mooie van hoe heet dat ook weer : Grieksch en Latijn, en dat je daar

21