— 305 —
in het jaar 1829 geschreven fragment, getiteld: „Tot de geschiedenis der alliantiën van 1813 tot 1815 ; dit was door Metternich voor de openbaarheid bestemd, hetgeen intusschen om de een of andere reden achterwege bleef. En dat is te bejammeren, want dit geschrift is van de hoogste historiografische waarde. Het schijnt uit de behoefte ontstaan te zijn, om tegenover de meer en meer in het licht tredende voorstellingen van het merkwaardigste tijdvak, die te stellen, welke, volgens Metternich, de ware toedracht van de zaak waren. Dit geschrift zal zonder twijfel in de rijen der geschiedschrijvers groote opschudding te weeg brengen; tegen dat geschrift zal het geschut der kritiek het ijverigst gericht worden.
Van de geschiedkundige waarde zijner mededeelingen overtuigd, zegt Metternich in de inleiding, dat de eigenlijke geschiedenis van den val van het fransche Keizerrijk nog niet geschreven was,' en dat de ware geschiedenis zonder hulp der materialen, die thans door hem geleverd worden, nimmer op een zuiveren grondslag kon gebouwd worden. „De geschiedenis wordt gevormd door twee wèl te onderscheiden gedeelten. Het eerste dezer gedeelten, en wel het bekende, zijn de feiten. Het andere gedeelte is het geheime. Het bestaat uit de onderhandelingen tusschen de hoven en het bevat de drijfveeren der gebeurtenissen." Nu werden in dat tijdvak de belangrijkste zaken, de ingewikkeldste afdoeningen om zoo te zeggen, van het eene vertrek naar het andere behandeld, want de kabinetten der drie geallieerden zijn nooit van elkander gescheiden geweest; er bestonden toen geen koeriers, geen schriftelijke onderhandelingen, geen tusschenpersonen. Metternich zelf had al de draden in zijn hand; hij was het factotum der Monarchen, hij kon natuurlijk de geheime geschiedenis weten, hij kon de beste opheldering geven. „Als getuige van den staat van zaken vóór de sociale Fransche Revolutie, en als getuige van en deelnemer aan alle gebeurtenissen, welke de omverwerping van dien staat van zaken vergezelden en daarop volgden, sta ik thans onder alle tijdgenooten alleen op het schouwtooneel, waarop noch mijn wil, noch mijn neiging mij geplaatst hebben."