— 289 —

van een wapenstilstand en het openen van vredesonderhandelingen te voeren.

De onderhandelingen, onder den druk der hevigste noodzakelijkheid leverden nu al zeer spoedig een uitkomst op; de wapenstilstand werd 28 Januari te Versailles gesloten; Jules Favre had zoo tamelijk in alles toegestemd, wat men van hem geëischt had; op noodlottige wijze wilde hij intusschen niet toegeven, dat volgens het verlangen van Bismarck, de nationale garde ontwapend zou worden. Bismarck hield dezen eisch niet vol, en daardoor had de parijsche Kommune een sterke militaire macht tot haar beschikking. Nadat de wapenstilstand gesloten was openbaarde zich de breuk tusschen Jules Favre en Gambetta, en de laatste nam zijn ontslag als lid der delegatie van Bordeaux. Bij de verkiezingen van 8 Februari werd Jules Favre door verschillende Departementen in de Nationale Vergadering gekozen, en toen Thiers 19 Februari chef van de uitvoerende macht werd, droeg hij aan Jules Favre andermaal de leiding van buitenlandsche zaken in het Ministerie op. Jules Favre voerde met Thiers en Picard de onderhandelingen tot het sluiten van den preliminairen vrede te Frankfort. Bij alle gelegenheden, dat Jules Favre met Bismarck samenkwam, moet hij zich, als men aan de mededeelingen van Busch geloof kan hechten, niet zeer manmoedig gedragen hebben. De overwinnaar had natuurlijk meer reden zich staande te houden dan de overwonnene, en onder de droefheid van het zware ongeluk van zijn vaderland, leed Jules Favre nog onder de persoonlijke vernedering, zijn vroeger zoo trotsche taal thans feitelijk te moeten herroepen. Dat is meer, dan menigeen, die anders een man uit één stuk is, verdragen kan. Dat de diplomaat Favre niet tegen den diplomaat Bismarck opgewassen was, dat was ook niet tegen te spreken, ook zelfs zonder de onthullingen van Busch.

Jules Favre was niet lang Minister van Buitenlandsche Zaken. Hij stemde in de opvatting van het romeinsche vraagstuk niet met Thiers overeen, en een besluit der Nationale Vergadering, dat de klerikale, op herstel van den Kerkelijke Staat doelende verzoekschriften naar den Minister van Buitenlandsche zaken verwees, gaf hem aanleiding, om reeds in 1871 zijn ontslag te