— 282 —
zameling individuen die bestaan en zich door voortteling in het leven bewaren. De beweging van het individu uit het leven in den dood veroorzaakt, in verbinding met zijn beweging uit het leven in het leven, de beweging uit het leven in den relatieven dood, die in den grond der zaak de spiraalvormige beweging is uit het leven in den absoluuten dood. De menschheid nu moet dezelfde beweging hebben. Voor den denker, die dit heeft begrepen, vervalt de klacht over vernietiging van velen door oorlogen, ongelukken, enz. want de geheele menschheid is bestemd ter vernietiging. De beweging van onze soort resulteert (afgezien van de invloeden der natuur) uit het streven van alle menschen. Zij ontstaat uit de beweging van goeden en slechten, van wijzen en dwazen, van dapperen en fiauwhartigen en kan dus geen zedelijken stempel dragen. Zij brengt in haar loop goeden en slechten, wijzen en dwazen, helden en booswichten voort en brengt zich zelve wederom uit de bewegingen van dezen voort. Aan haar einde staan de vermoeiden en afgematten. Dan breekt de stille nacht van den absoluuten dood over allen aan, zij worden verlost, voor altijd verlost.
De gang der beschaving heeft Mainlander in groote trekken geschetst en met uitzondering zijner slotbeschouwing kan ik mij best met hem vereenigen. Ziet hij- aan het slot matheid, ik meen dat de geestkracht en de wil zich dan eerst in al hunne kracht zullen openbaren. Ik zie ook in dat streven der pessimisten om den wil op te heffen, een onoverkomelijk bezwaar. Immers wie moet dat doen? De geestelijke meerderheid. Maar wat onderstelt het besluit om zulks te doen ? Een willen. Wat krijgt men dus ? Een willen om niet te willen, om den wil op te heffen. Het wil mij voorkomen, dat die redeneering zich zelve weerspreekt. Waarom moet de energie uitgedoofd worden, als de mensch zich inspant voor het algemeen belang meer dan voor het privaat? Zijn er niet voorbeelden genoeg, waaruit blijkt, dat algemeen deelhebberschap een voorwaarde is, waardoor een zaak tot een ongekende hoogte is gekomen ? Men ontwikkelt — zoo zegt men — nooit zooveel kracht en ijver, als wanneer men voor zichzelf werkt. Welnu, laat ieder voor zich-