— 266 —

radijs. Met fanatisme onderwierp hij met zijn scharen alle landen, waar zij binnendrongen, totdat zij het hoofd stootten in het zuiden van Frankrijk. Zij vermengden zich met de volkeren en deden mede aan het werk der beschaving. Zoo ontstond er een moorsche beschaving, die grooten invloed had op de volkeren van het oosten.

Ontstaan uit het jodendom, een natuurgodsdienst, gelouterd onder Egyptischen en Perzischen invloed, verwant met de Indische godsdiensten (waarschijnlijk door Egyptische bemiddeling) toont de christelijke leer de wet der geestelijke bevruchting. Daarnaast ontwikkelde zich de geestelijke wet dei' wrijving. Aan zichzelf overgelaten verdiepten de menschen zich in allerlei vraagstukken. Sekten ontstonden, de eenheid van het christendom was verdwenen. Dit gevaar ziende beijverden zich krachtige mannen om het te overwinnen. Zij bevochten de eenheid der christelijke leer, die nu staatsgodsdienst werd. Elke afdwaling was van nu aan ketterij. Toch gaf een strijd van de oppermacht aanleiding tot een groote scheuring van de roomsch-katholieke en grieksch-katholieke kerk. Het romeinsche keizerschap werd weer opgericht, om de roomsche kerk meer macht te Verleenen. De keizer, plaatsvervanger Gods op aarde , wiens rijk was de afglans van het rijk Gods. De kerk huldigde die leer zoolang zij zwak was en later maakte zij den paus tot Gods plaatsvervanger. Deze droeg zijn macht over op den keizer, zoolang deze handelde volgens zijn instrukties. Zoo ontstond de strijd tusschen geestelijke en wereldlijke macht, tusschen pausdom en keizerschap, die nog niet geëindigd is.

We zijn nu genaderd tot de politieke, ekonomische ongeestelijke toestanden gedurende de Middeneeuwen.

De vorm der staten was feodaal. De koning was bezitter van het geheele land; hij gaf deelen aan den adel, de hooge geestelijkheid en de steden, d. w. z. hij beleende het land en kreeg daarvoor hulp. De leenheeren gaven van het hunne ook wederom in leen tegen bepaalde diensten. Zoo ontstonden adel, kerkvorsten en vrijsteden, die allen streefden naar vrij eigendom van hun leen en versterking van de onafhankelijke verhouding der minderen. De boeren werden lijfeigenen, zij