— 2ÓO

ren. De veeteelt trad op en naast de jagerstammen kreeg men nu herderstammen. Toen ontstond de eerste natuurgodsdienst. De samenhang van de zon met de jaargetijden en de vruchtbare weiden, het zien hoe wilde dieren of verwoestende natuurkrachten de kostbare kudden aangrepen, bracht tot voorstellingen van goede en booze machten. De overtuiging ontwaakte, dat men door vereering en offeranden de eenen verzoenen, de anderen gunstig stemmen moest. Naar gelang van het klimaat kreeg die natuurgodsdienst een vriendelijker of somberder kleur. Het bestuur dier herdersvolken was patriarchaal. Het opperhoofd van den stam was vorst, rechter en priester.

Bij het toenemen der bevolking ontwikkelde zich uit het nomadenleven de landbouw. De volkeren, die daartoe kwamen, verlieten de patriarchale organisatie. De arbeid was moeielijker. De landbouw vereischte verdeeling van arbeid. Er was dus een krachtiger bestuur noodig en zoo ontstonden de kasten, die zich uitsluitend bezig hielden met één vak. De eenvoudige natuurgodsdienst voldeed niet meer, want de priesters begonnen na te denken over den samenhang der natuur en het moeielijke leven tusschen geboorte en dood werd het hoofdprobleem. De onwaarde van het leven werd gekend en deze kennis is de hoogste wijsheid. Het pantheïsme der Brahmanen, dat zich in Indië ontwikkelde uit den natuurgodsdienst, was een steunsel voor het pessimisme. De kastenstaat kreeg wijding door hem voor te stellen als een goddelijke inrichting, niet als menschenwerk. Maar de Brahmanen bogen zich onder de wet en waren vol ceremonieel. Die despotische kastenstaat deioude Indiërs was de verheffing van den mensch uit den dierlijken toestand en het binden van den wil des menschen aan politieken en godsdienstigen dwang.

De geschiedenis van Babyion, Assyrië en Perzië doet twee nieuwe wetten der beschaving kennen: de wet van bederf"(korruptie) en de wet der samensmelting door verovering.

Aan den eenen kant had de verovering tengevolge, dat de volkeren samensmolten. Men kreeg slaven. Maar ook men zocht zijn geluk in zingenot; ontzettende weelde sloop in om de volkeren te verslappen. De wet ten der beschaving én geestelijke