— 259 —

strijdt niet met de uitkomsten der natuurwetenschap. Daaruit vloeit de waarheid, dat alle menschen broeders zijn. Slechts heel langzaam heeft de oorspronkelijke mensch zich uit het dier ontwikkeld. Die ontwikkeling bestond in de uitwikkeling der individuen of met andere woorden de wet der uitwikkeling van de individualiteit beheerschte alleen de eerste periode der menschheid. De vermeerdering der menschen, begunstigd door een zeer sterke geslachtsdrift aan de eene zijde en aan de andere door de voor het onderhoud voordeelige verhoudingen des lands, dat de eerste menschen bewoonden, zorgde voor een steeds toenemende uitbreiding.

In het voorportaal der beschaving staan de natuurvolkeren, nl. de stammen die leefden van jacht, veeteelt en landbouw. De mensch is van nature ongezellig en alleen de nood of de verveling dreven hem tot gezelligheid. Zoo leefde de jager met zijn vrouw, dié zijn lastdier was. Waren de kinderen groot, zij trokken weg en vestigden een eigen gezin. Gebrek aan voedsel door vermindering van jachtveld ten gevolge van vermeerdering van menschen bracht hem uit die eentoonige leefwijze. Men verbond zich, om de indringers van het jachtveld te verdrijven. Was dit geschied, het bondgenootschap hield op. Ook het karakter van het gezin onderging verandering, omdat de zonen zich niet meer gemakkelijk een onderkomen konden verschaffen en omdat het in 't belang des vaders was om de kracht zijner zonen ten zijnen voordeele aan te wenden. De band werd dus nauwer en zoo ontstonden jzgerstammen, die zich bewust waren bijeen te hooren. De stammen beoorloogden elkander. De aanraking, daardoor verkregen, verhoogde de geestkracht der menschen. De oorlog, zoowel als de gemeenschappelijke vreedzame bezigheid noodzaakten tot de keuze van een opperhoofd. Daartoe koos men den sterkste of slimste, om aan te voeren in den krijg en om recht te spreken in vrede. Zoo kwam het onderscheid tusschen recht en onrecht in het bewustzijn van den mensch. Dit veroorzaakte een wettelijke vereeniging, die de eerste ruwe vorm is van den staat. Zijn organisatie was een werk der rede en berustte op verdrag.

Een groote vooruitgang was het tammaken van zekere die-