— 257 —

deren, is eigentlijk opgestaan in zijn kinderen. De doodsure is voor de immanente philosophie van geen beteekenis. Genoeg geleden hebbende zal de mensch zijn nakomelingen aansporen om van het leven, dat lijden is, af te zien. Daarentegen is de wordingsure van groot belang, in haar heeft de mensch de beslissing of hij voort wil leven of geheel vernietigd worden. Voor het korte oogenblik genot offert hij den kostbaarsten schat op door leven te wekken en zoo lijden.

In den dood heeft dus de loochening van den wil plaats, toch kan zij ook geschieden bij hen, die in hun kinderen voortleven. Dan bewerkt zij alleen het geluk van het individu voor de rest van het leven. En men zal trachten bij de kinderen de ware kennis te brengen en hen te voeren op den weg der verlossing. Hij zal troost scheppen uit de zekerheid dat naast de individueele verlossing de algemeene zal plaats vinden, dat de ideale staat allen zal gaan omvatten, om dan het „groote offer", gelijk de Indiërs zeggen, te brengen.

Nog één woord ten slotte over den godsdienst der verlossing. Christus verlangde een bijna geheele zelfverloochening, ja doordat hij een bijzondere belooning beloofde aan hem die de geslachtsdrift onderdrukt, heeft hij den mensch opgeroepen om zijn individualiteit op te geven en zijn natuurlijk egoisme geheel te dooden. Waarom stelde hij die zware eischen ? Wegens de belofte van het hemelrijk, want alleen wie zijn oorspronkelijke individualiteit heeft verloren, kan waarlijk gelukkig worden.

Die kern der christelijke leer omvat den bloesem van alle menschelijke wijsheid. De immanente philosophie aanvaardt dien zelfden eisch, maar kan alleen niet erkennen den dogmatischen grond, waarop hij berust. Taak der philosophie is het om die heilswaarheid in overeenstemming te brengen met de natuur.

Mainlander noemt die ethiek de eerste poging, om die taak op zuiver immanent gebied met zuiver immanente middelen te vervullen. Dit was eerst mogelijk, toen het transcendente gebied geheel gescheiden was van het immanente, toen bewezen was, dat beiden niet naast of in elkander liggen maar dat het eene opkwam, toen het andere onderging.