— 254 —

Alles in der Welt lasst sich ertragen

Nur nicht eine Reihe von schonen Tagen.

En in zijn gesprekken met Eckermann luidt het: wij lijden allen aan het leven. Men heeft mij altijd gehouden voor iemand, bijzonder door het geluk begunstigd, ik zal mij ook niet beklagen. Maar in den grond is het toch niets dan moeite en arbeid geweest en ik kan wel zeggen, dat ik in mijn 75jarig leven geen vier weken eigentlijk gelukkig geweest ben. Het was het voortdurend verplaatsen van een steen, die altijd op nieuw verzet moest worden.

En Alexander von Humboldt: ik ben niet geschapen om huisvader te zijn. Buitendien houd ik het trouwen voor een zonde, het kinderen krijgen voor een misdaad. Naar mijn overtuiging is hij, die het juk des huwelijks op zich neemt, een dwaas of nog meer een zondaar. Een dwaas, omdat hij zijn vrijheid prijs geeft zonder voldoende vergoeding, een zondaar, omdat hij kinderen voortbrengt zonder hun de zekerheid van het geluk te kunnen geven, Ik veracht de menschheid op al haar trappen, ik voorzie dat onze nakomelingschap nog veel ongelukkiger zal zijn dan wij — zou ik dan niet zondig handelen, als ik zorg droeg voor nakomelingen, d. i. ongelukkigen? Het geheele leven is de grootste onzin. En als men 80 jaren streeft en zoekt, dan moet men eindelijk toestemmen, dat men niets verkregen of gevonden heeft. Wisten we ten minste maar, waarom wij op de wereld waren! Maar alles blijft raadselachtig voor den denker en het grootste geluk is nog maar, om als domkop geboren te worden.

Zoo spreken deze beide begaafde mannen. Zouden in onzen idealen staat dan de burgers gelukkig zijn? Maar die staat is een beeld der fantasie.

Zal er dan geen ideale staat komen? Die vraag behandelt Mainlander in zijn Politiek waarin wij dien zullen ontmoeten, nu moeten wij dit eenvoudig aannemen. De maatschappij zal meer gelijk worden en elk burger de zegeningen van de hoogere beschaving genieten, de menschheid zal minder smart hebben dan te voren. Zij wordt voortgedreven op den weg, die