— 252 —

wereld. Volgt de egoïst nu de geboden van den godsdienst, dan is zijn algemeen welzijn gestegen, want hij gelooft aan een eeuwig leven, maar is hij gelukkig? Geenszins! Hij strijdt met zijn God en klaagt: waarom kan ik niet zalig worden zonder mijn lusten te beteugelen ? waarom kan ik niet hier en wel ginder gelukkig zijn? Hij is ongelukkig op aarde, om ?ia den dood gelukkig te zijn.

De handelingen, gedaan of afgedwongen door de sterkere motieven van staat en godsdienst, dragen den stempel van wettelijkheid, zij hebben geen moreele waarde. Een handeling immers heeft alleen dan moreele waarde, als zij i°. wettelijk (legaal) is, dus overeenkomt met de wetten van den staat of de geboden van den godsdienst, en 2°. met vreugde verricht wordt, d. i. een gevoel van innerlijke bevrediging schenkt. De ware christen, nl. wiens wil geheel en al gedragen wordt door de leer van den heiland is dus de gelukkigste mensch; hem is alles onverschillig, „hetzij wij leven, hetzij wij sterven, wij zijn des Heeren". Het geloof is dus een conditio sine qua non van een gelukkigen toestand. Is dat zoo, dan mag men den gelukkigen toestand gevonden hebben, maar op een voorwaarde die onaanneembaar is. Dit betreft den diepsten grond der zedeleer, nl. de vraag naar den wetenschappelijken grondslag der moraal, dat wil zeggen of moraal gegrond kan worden zonder dogmen, zonder het aannemen van een geopenbaarden goddelijken wil.

Tegenover deze transcendente wijsbegeerte staat de immanente, die geen andere bronnen erkent dan de open en bloot liggende natuur en ons eigen innerlijk, en dus verwerpt de verborgen eenheid, die boven of achter de wereld zou zijn. Dientengevolge erkennen wij geen ander gezag dan de staat, die door de menschen is opgericht. Die staat nu is in het aanzijn gekomen als het produkt eener keuze tusschen twee kwaden, waarvan men het kleinste gekozen heeft. De staat is dus een noodzakelijk kwaad. In dien staat is een beperkte moraliteit, want de meesten zijn legaal, daar zij wel in overeenstemming met de wetten blijven, maar niet ze met vreugde gehoorzamen, wat toch de voorwaarde is van eene moreele handeling.