— 251 —

bezittingen, Afwijken daarvan was onrecht. Gevolg van dien toestand was dat men zijn afgestane macht overdroeg op een rechter, op een macht grooter dan die van elk individu. De staat verlangt dus: onderwerping aan de wet als eersten plicht, waaraan de tweede nauw is verbonden, nl. bescherming van den staat. Is de mensch daardoor gelukkiger dan in den natuurtoestand zonder wetten ? Zeker niet. Hij aanvaardt de lusten , maar draagt de lasten met tegenzin. Zoo streeft hij er naar, om de wetten te ontduiken, om de lasten tè wentelen op anderen. Zijn algemeen welzijn is door de wetten gestegen, maar hij voelt zich ongelukkig door de wetten. Behalve dezen band , aangelegd aan zijn natuurlijk egoïsme, is de godsdienst een tweede met dezelfde uitwerking. De mensch in zijn oorspronkelijken toestand voelde zich onmachtig en hulpbehoevend, hij stond tegenover een boveirwereldsche macht. Zoo kwam hij tot de erkenning van goden, omdat hij den samenhang deinatuur niet begreep, ook niet begrijpen kon. Nemen we nu den meest ontwikkelden godsdienstvorm, den christelijken, hij leert een almachtigen, buitenwereldschen God, wiens wil hij bekend maakt, hij leert dat men de wetten van den staat moet gehoorzamen, maar ook dat men zijn naaste zal liefhebben als zichzelven. Dat is een ongehoorde eisch voor den egoïst met zijn levensleuze: Pereat mundus, dum ego salvus sim (laat de wereld ondergaan als ik maar behouden blijf), zij komt daartegen in verzet. Wij nemen aan, dat allen als op christelijk standpunt staande, gelooven aan God, aan de onsterfelijkheid der ziel en aan een gericht na den dood. Nu eischt dat christendom vijandsliefde (Matth 5 : 46, 47), het vordert armoede en matigheid, onderdrukking der geslachtsdrift. Aan dat alles verbindt hij de belooning, om binnen te gaan in het Godsrijk. Door dit alles wordt het natuurlijk egoïsme veel sterker aan banden gelegd dan door de staatswetten. Menschen kan hij bedriegen, dus ook de overheid, maar voor God helpt niets. En al kon hij het, de dood komt en dan volgt het gericht. Een eeuwig leven! Wat beteekent deze korte spanne tijds met een eeuwigheid in 't gezicht? Eeuwig zalig zijn, eeuwig lijden! Het geluk van den mensch ligt dus niet langer op deze