— 247 —

de vernieuwing, de herleving moet komen uit de innerlijke kern der volkeren, van onder op.

Nu wij staan aan den vooravond van die groote verandering, die herleving der oude maatschappij door nieuw bloed en nieuwe kracht in haar aderen te brengen, kan het niet bevreemden, dat het pessimisme aan het woord is. Mij althans komt het voor, dat het pessimisme de natuurlijke uitdrukking is van een maatschappij, die in staat van ontbinding en oplossing zich bevindt gelijk de onze, maar even zeker zal verdwijnen, zoodra een maatschappij, op rede gegrondvest, met voldoende afwisseling van arbeid en genot in het leven treedt.

Men kan dus zeer goed pessimist zijn voor het heden, zonder in te stemmen met de laatste konklusie, dat de verlossing der menschheid zal bestaan in een oplossing in den absoluten dood. Pessimisten spreken te veel over den „jongsten dag," die volgens Mainlander op zijn vroegst zal intreden na een platonisch jaar, dat men 5000 v. Chr. kan laten beginnen, zoodat men dan nog 3000 jaren noodig heeft vóór de eindbestemming. Zulk een tijdstip ligt wel wat ver en daarom zullen we voorloopig beter doen te arbeiden aan hetgeen meer voor de hand ligt. Daarin gaan overigens verschillende pessimisten met ons mede.

Eigenlijk zijn velen maar betrekkelijke pessimisten, daar zij optimisten zijn voor het heden en pessimisten voor de toekomst. Juist het omgekeerde van hetgeen ik meen dat juist is, namelijk pessimist voor het heden en optimist voor de toekomst. Immers wat zegt von Hartmann ? Hij noemt deze wereld de beste van alle mogelijke werelden, — zietdaar zijn optimisme; maar de beste is slecht genoeg, zoo slecht, dat het veel beter zou wezen als zij niet bestond —• zietdaar zijn pessimisme. „Door bevestiging van den wil ten leven als het voorloopig alleen juiste, slechts door volkomen toewijding aan het leven en zijn smarten, niet in laffe persoonlijke onthouding en terugtrekken kan iets worden gewerkt voor het wereldproces," zoo zegt von Hartmann. Broeder, reik mij de hand — zoo kunnen wij antwoorden. Laat ons te zamen ar.beiden aan het „voorloopig juiste," in afwachting van de dingen die komen zullen. Heel,