— 237 —

De beoordeelaar heeft hier niet nauwlettend genoeg opgemerkt. Op de betrekkelijke koelheid gedurende den eersten omgang in den tuin, volgt in den tweeden reeds bij Gretchen de kinderlijke vertrouwelijkheid, die van de kleine huiselijke zorgen en genoegens geen geheim maakt, terwijl Faust het vormelijke Ihr bij die gelegenheid door het warmere du vervangt. Die mate van vertrouwelijkheid deelt Gretchen nog niet, Faust is immers altijd nog de groote heer; doch tusschen den tweeden en derden omgang, men kan er zeker van zijn, heeft zij de overtuiging erlangd, dat zij bemind wordt, en zij schroomt nu niet het hart op de tong te leggen en uit te spreken, wat haar jeugdig gemoed beroert. Haar antwoord zal dan ook niet schalk, maar vertrouwelijk-ernstig geklonken hebben, en is de inleiding tot het slotakkoord hunner eerste liefdes-hymne: „Bester Mann! Von Herzen lieb ich dich!" Wat zegt de heer B. van Shakespeare, dien anderen naïeven dichter, die aan Julia de woorden in den mond legt: „Gij weet, dat het masker „van den nacht mijn gelaat bedekt, anders zou een maagdelijke blos mijn wangen kleuren om hetgeen gij mij zooeven „hebt hooren zeggen. Gaarne zou ik alles willen bemantelen, „zelfs loochenen wat ik gezegd heb; maar ik wil oprecht zijn. „Bemint gij mij ?" En toch had zij nauwelijks te voren eenige woorden met Romeo gewisseld. De naïeve liefde, die zeker is van wederliefde, is niet schroomvallig, niet gekunsteld; maar altijd en overal geeft zij zich geheel over.

Faust heeft Gretchen voor eenigen tijd verlaten. In welken gemoedstoestand zij dien tijd doorbrengt, doet Göthe uitkomen in het lied, dat zij, aan het spinnewiel gezeten, zingt; een lied , dat een nameloos verlangen, een gloeienden hartstocht verraadt:

Mein Busen drangt

Sich nach ihm hin.

Ach, durft' ich fassen

Und halten ihn!

Und kussen ihn So wie ich wollt', An seinen Küssen Vergehen sollt'! I '80. 17