229

rustig mogen leven, de Adolphen vroolijk en ongedeerd huns weegs gaan en — de Stéphans veler schuld boeten?

Hij vraagt zich af: Waartoe ontwikkelt zich de lentebloem als de guurheid van 't seizoen haar geur moet rooven, als de vorst haar kleur verdooft, haar groeikracht belemmert en vroeg reeds vernielt?

In de diepte zijner ziel vindt hij een antwoord.