— 225 —

Stephan waagde nog eenmaal haar aan te zien....Als hij zich toch niet bedrogen had! Die innige stem had onwillens nieuwe hoop geschonken

Een laatste blik.... Angstig! o hoe angstig is zij voor mij! Hoe zou ze wel vreezen, als ik haar slechts iets van mijn leven, van mijn leugen had bekend!

De steun was weggezonken — de afgrond slechts zichtbaar

Hij wilde nog spreken nog één woord tot afscheid

Maar hij kon niet spreken terwijl hij wist dat zij slechts medelijden of angst voor hem kon koesteren.

Onstuimig, als hij gekomen was, snelde hij heen, met éen gedachte'. — verloren!

XIII

Doelloos zwerft hij rond. Hoe lang ? Hij weet het niet. . .

Voor wien . . . voor wat zal hij leven ?. . .

Een zee van moeite, van teleurstelling, van onoverkomelijke bezwaren.. . golft hem als antwoord verward voor den geest.

Doodvermoeid staat hij plotseling voor een breede ruischende rivier. Hij begeert vergetelheid, nu niets hem het leven mogelijk maakt.

Hoe heerlijk zou 't wezen liefde en wanhoop te begraven in de koelte; in de diepte van dien vloed.. . .

Welk een genot alle zorgen, elke foltering voor altijd te vergeten

Waarom aarzelt hij 't geluk te grijpen ?.. .

Hij staart in het zacht, eentonig voortgestuwde water. . . hij verlangt even onstuimig naar de donkere diepte, als hij voor weinige dagen verlangde mensch te worden.

Waarom aarzelt hij ?

Hem ontbreekt niet de zwakheid van 't verlangen — maar hem ontbreekt de moed tot den éenen sprong. ... tot de beslissende beweging.