—■ 2l6

„O ja! helaas! Maar ziet ge, Rob is slechts mijn halve broer, zooals de menschen dat zeggen—, maar was voor mij, sedert mijn eerste levensjaren, een heele moeder, een heele vader, een heele zuster, een heele broer weet ge ?. . . . Hij was mijn halve schoolmeester want strengheid was de helft die hij niet bezat en weet ge. . . . ik moet het altijd aan elkeen zeggen, want hij doet het nooit Rob is mijn alles!

En als ge dus ook eens hoort zegggen, dat hij mijn halve broer is — zult ge dan antwoorden : hij is haar alles

•Een zonderlinge mengeling van kinderlijke vroolijkheid, van teederen weemoed trilde in haar stem, in haar woorden.

Robbert kuste de kleine hand, die hem werd toegestoken, met een blik van innige liefde.

Plotseling voelde Stephan dat hij oud was —■ vreeselijk oud. Die man daar was jong, en hij.... hij vreeselijk oud.

Hij stond op om te vertrekken. Maar Robbert sprak: „Ga niet heen! Zulk een vluchtig bezoek is al te kort."

„Ik kan niet blijven."

„Kunt ge niet ? een afspraak ?. ...

„Ja.... Neen, Neen!...."

Het was hem niet mogelijk een leugen uit te spreken met die blauwe oogen tot getuigen.

„Welnu, ga dan weer zitten tenzij ge u bij ons verveelt...." „Integendeel."

„Maak dan geen komplimenten. Komt ge hier bij veel families aan huis ?...."

„Pardon. Bij mevrouw Rassi en bij enkelen die ik bij haar ontmoette."

„Ge hebt zeker veel gereisd ?"

„Zeer weinig. Ik heb plan gemaakt met Adolph.. . .om spoedig "

„O zeker! ge moet reizen! Waar gaat gij heen?...."

„Wij hebben plan gemaakt voor Italië!"

„O hoe verrukkelijk.!...." riep Margarethe. „Rob wil mij niet meenemen naar Italië, omdat hij bang is dat ik zal denken : Voir Vénise et mourir! alsof ik zou willen sterven zoolang Rob leeft! Wanneer gaat gij naar Italië?"