— 2is —

Ja! Die reine oogen, die zonnige blik en die veranda met rozen zij waren het beeld van zijn kortstondige jeugd

Een gevoel van schaamte, van diepen weemoed tevens, overmeestert hem.

Hij kan de oogen niet afwenden van het vroolijk, nog kinderlijk gezichtje in dien lijst van zonnegoud en rozen gevat.

Zonder iets te hooren, luistert hij naar Robberts woorden. Werktuiglijk antwoordt hij nu en dan. Doelloos laat hij de oogen door de kamer weiden en plotseling verkrijgt alles een nieuwen, ongekenden toovergloed voor hem. 't Is of alles gebaad heeft in den glans van twee heldere oogen! Schilderijen, bloemen, boeken, alles wat zich in die kamer bevindt , wordt zoo schoon. Het is hem of hij nooit te voren schoonheid zag. 't Is of het aardsche als met tooverslag verandert, of zijn ziel ontwaakt na langen, loomen slaap.

Robbert bemerkt de aandoening die zijn bezoeker te machtig wordt. Ook de rozenkoningin ziet verwonderd den vreemden bezoeker aan. Zij begrijpt die zonderlinge ontroering niet; zij wenscht echter afleiding te geven aan die pijnlijke stilte en terwijl zij ziet, dat Stephans blik toevallig langs haar boekenkastje heenglijdt, vraagt ze levendig: „Houdt u veel van lezen ?"

De lieve stem brengt Stephan tot de werkelijkheid terug.

„Ik heb weinig gelezen," antwoordt hij.

„Hebt gij er geen tijd voor?"

„Ik heb er weinig tijd voor genomen. ..."

„Hoe jammer! lezen is zoo'n genot.... Maar ik houd er misschien zooveel van, omdat Rob het mij geleerd heeft. Ja, verbeeld u, Rob is ook al mijn schoolmeester geweest!.... Niet waar, Rob?"

„Ja, Margrietje!. . . . geef me nog een kop thee. . . . theeschenken heb ik je ook geleerd."

„O ja!" vervolgt zij tot Stephan, wiens gelaat geheel is verhelderd: „verbeeld u, Rob heeft mij zelfs leeren loopen, leeren praten; leeren eten zelfs!"

„Hebt gij zóó vroeg uw ouders verloren?" vroeg Stephan, en toen hij die vraag deed, was 't hem, als kende hij haar sints lange, lange jaren.