— 205 —

bloemen, spiegels en licht. Zij zelve is vermoeid van 't dansen en rust even. Onderwijl dwalen haar oogen onrustig door de zaal. Zij hebben gezien dat Adolphs gelaat den ganschen avond ontstemd, ja neerslachtig was, en neerslachtigheid is een eigenschap die haar zoon, evenmin als zijn moeder, dikwijls kwelt.

Zij had, sedert zij een rijken, onbeminden man huwde, wiens dood haar zeer spoedig geheel vrij liet, haar leven in genot begraven, haar zorgen bij spiegelglas kunnen vergeten. Zij was de oppervlakkigheid in persoon en de oppervlakte bood haar genoeg. De opgewektheid die zoo velen haar benijdden, was geen schijn, en wèl was 't buitengewoon, dat te midden van dansvermaak haar oogen onrustig door de zaal dwaalden.

Zij had Adolph zeer lief, — zou hem echter minder hebben liefgehad als hij minder schoon ware geweest. Toen hij een kind was kleedde zij hem zeer sierlijk, en dat zij daarin groot genoegen vond was natuurlijk. Maar het genoegen van hem netjes te kleeden was tevens 't grootst genot van zijn bezit — en dit was slechts natuurlijk bij een natuur als de hare.

Zij gaf hem van jongs af altijd zijn zin, want: „kinderen die huilen worden zoo leelijk" — en zij, wier hart gesloten was voor alle ellende der wereld, had dikwijls de moeders beklaagd wier kinderen niet schoon of leelijk waren.

Daar ziet zij Adolph, en wenkt hem. Zij moet, zij wil die zwaarmoedigheid wegtooveren; al kan zij hem niet geven wat hij gisteren van haar eischte —, zij weet toch raad om hem uit geldelijke verlegenheid te redden. Zij kan hem niet zien dansen met zulk een neerslachtig uiterlijk. Zij betreurt niet dat hij danst terwijl hij zwaarmoedig is; zij vindt het vreeselijk dat hij zwaarmoedig blijft, hoewel hij danst

Adolph is haar genaderd en zij neemt zijn arm. De dansende paren voorbij, verdwijnen moeder en zoon achter de portière en wandelen den tuin in.

Het is een koele, heerlijke zomeravond; een rijke avond vol weelde en genot voor hen die er de weelde van mogen

I '8a ,«