— 198 —

„Wat dan?"

Adolph haalde een spel kaarten uit zijn zak. „We zullen écarté spelen."

„Dat ken ik niet."

„Ik zal 't je wel leeren; 't is heel plezierig; mama speelt het ook veel met me, zondags weet je, als er niets te doen is en we ons vervelen."

„Als 't niet plezierig was," zei Stephan met een zielvolle uitdrukking in zijn kinderlijk gezichtje, „zou ik 't toch graag spelen omdat jij 't zoo prettig vindt."

Een genadig lachje was 't loon voor dit offer. De les begon en Stephan vond het zeer vervelend, maar drong zich op dat het prettig was.

„Nu doen we 't maar om niet.... maar als ik morgen weerkom spelen we om geld."

„Ik heb geen geld."

"Kr'jg Je nog geen zakgeld? Maar dan moet je aan geld zien te komen."

„Ik kan 't toch niet maken," zei het kind lachend.

„Heb je niets wat je kunt verkoopen ?"

„Jawel!" Vroolijk lachend: „de bouffante van juffrouw Rigger!"

„Ik weet wat! Je hadt zooveel boeken op school die je toch hier niet kunt gebruiken... verkoop ze, je zult er een aardig sommetje voor krijgen, want op andere scholen worden ze wel gebruikt."

„Maar die boeken heb ik gekregen, ik heb ze niet gekocht."

„Laffe jongen! ik zeg je dat al het geld, waarvan alles voor je gekocht wordt, van jou is, en dus die boeken ook. Je kunt ze gerust verkoopen; maar vertel er je voogd niets van! want die hoeft niet te weten dat we kaartspelen."

„Is 't dan kwaad?"

„Och nee flauwert! Maar ik zie wel dat je niets voor me over hebt, 't eerste wat ik vraag weiger je, en 't is nog wel mee voor je eigen plezier! Nu ik groet je!"

„Adolph!"

Maar Adolph had 't kamertje reeds verlaten. Stephan streed zijn eersten strijd. Zoolang hij Adolph's voetstappen hoorde,