— 197 —

„Dolf! zal je ook niet blij zijn als 't zomer is? "

„Wel nee, zeker niet! De zomer is lam, dan heb je niets

dan een concert en een rijtoertje, maar 's winters ga ik met

Mama naar de opera en geven we bals!" „De opera? wat is dat?"

„Weet je dat niet eens? Wel, 't is net als in de co-

medie, maar wat daar gepraat wordt, zingen ze in de opera. Ze gaan b. v. zingend dood. ..."

„Hé, hoe akelig!"

„Wel nee, dat is juist mooi. Laatst werd Don Alma Viva doodgeschoten en toen riep hij wel tienmaal: „Je meurs! je meurs! je meurs! ah! ma belle Thérèse!" Adolph zong de woorden met pathos, en met de grootste bewondering staarde Stephan hem aan.

„En wie was Thérèse? zijn zusje?"

„Wel nee! zijn meisje!"

„Zijn meisje? hoe dan?"

„Nu ja, eigenlijk zijn belle, weet je!" antwoordde Adolph knipoogend.

„Heb je al een horloge?" zei Stephan die reeds in stilte dit had bewonderd.

„O ja! toen papa stierf, heb ik 't van 'm gekregen."

„Wie werkt nu voor je? een voogd?"

Een luid gelach ging Adolphs antwoord vooraf.

„Mama heeft veel geld en daar leven we van. Eigenlijk hoefde ik niets te leeren, want mama zegt: als mijn mooie jongen maar goed duitsch en fransch kan spreken is 't best; en dan geeft mama me een kus en zegt dat ik alle meisjes 't hoofd op hol zal maken met m'n oogen. Vin-je ook dat ik mooi ben, Stephan ?"

Het kind had ademloos geluisterd en antwoordde snel: „Ja Dolf, heel mooi, en ik hou zooveel van je."

Met genadig welgevallen keek Adolph naar zijn kleinen aanbidder. De kleine jongen was een schakel te meer in zijn keten van ij delheid.

„Je vroeg of ik knikkers had meegebracht; maar ik heb wat beters."