— 196 —

de kast. „Leelijke kat! Je bent geen juffrouw, je bent maar een meid!" roept hij snikkend.

Maar als zijn boosheid bedaard is, wordt hij bang, zoo alléén in die donkere, groote kast. Reuzen en leelijke dwergjes uit de sproken komen hem voor den geest; ze grijnzen

hem aan en hij wordt banger Hij drukt de handjes voor

de oogen om niet te zien in de duisternis.

En dan, dan denkt hij aan Villa Franca ook;.. . . hartbrekend snikt hij Maar 't klinkt al zachter en meer afgebroken. Langzamerhand drogen de tranen in die angstige, droeve oogen; de gloed wijkt van de wangen; de knietjes buigen zich een weinig; werktuiglijk glijdt de kleine gedaante op den grond, 't hoofdje rust op zijn arm, de lange wimpers rusten op de ronde wangen.... Een kleine fee in hemelsblauwe kleeren strooit over zijn hoofdje papaverbloemen, en Stephan lacht haar dankbaar toe en slaapt....

IV.

Heb je knikkers meegebracht?" vroeg Stephan aan Adolph die hem met een bezoek vereerde. „Ben je mal? ik kom bij je praten!" „O!"....

„Ajakkes, wat heb je hier een lam kamertje ! ik wou nog liever! je moet aan je voogd zeggen dat je hier niet slapen wilt."

Stephan veranderde van onderwerp en vroeg: „Waarom ben je niet op school geweest vandaag?"

,,'k Had geen zin. 'k Heb een beetje geluierd in Mama's schommelstoel en in haar boekenkastje gesnuffeld "

„Lees je al groote menschen-boeken ?...."

„Natuurlijk! Kinderboeken zijn zoo flauw, 't Volgend jaar denk ik te beginnen aan la Dame aux Camélia's! "

„Over camélia's! hè dat zal mooi zijn! Marietje hield zoo veel van camélia's!...."

„Och kind! Maar 't is waar, je bent nog zoo wijs niet. — over een poosje zal ik je mee op de hoogte brengen! "