— i94 —

„Ik moet naar school," antwoordde hij en staarde in't gelaat dat een onweerstaanbare toovermacht op hem scheen uit te oefenen.

„Wel! ga dan naar school! Moet je naar de bewaarschool?"

„Nee, daar ergens op 't plein," zei Stephan kleurend.

„Ga dan maar mee! Hier, je mag me tasch dragen," klonk het op genadig vriendelijken toon.

Stephan vergat al zijn leed, verrukt dat zoo'n groote jongen hem meenam. Hij trachtte den lossen tred van zijn tienjarigen geleider na te bootsen en stak de eene vrijgebleven hand in zijn broekzak om deftig te loopen.

„Waarom woon je bij dien boekewurm? 'k zag je gisteren komen...."

„Omdat mijn pleegmoeder gestorven is en...."

„Is dit de bouffante van je grootvader?"

„Ik geloof het wel!" riep Stephan met een eerste opwelling van vroolijkheid.. ..

„Je bent wel een aardig jongetje, je mag wel Adolph tegen me zeggen, hoor! en je mag straks op me wachten als de school uit gaat! en m'n tasch dragen."

III. ^<^^ sr.>i/u/s/''-

Een kleine jongen staat voor de kamerdeur van zijn voogd.

Hij houdt zijn oor bij 't sleutelgat en luistert Hij hoort

het krassen van een pen, niets anders. Hij luisterde daarnaar, want het was toch heerlijk iets te hooren. In de hand draagt hij een mandje en een mes. Door verveling ten einde raad heeft hij juffrouw Rigger verzocht aardappels voor haar te mogen schillen. Dat had zij hem wel willen toestaan en met de gevulde mand was hij nu op weg naar zijn kamertje.

Toen hij de deur zorgvuldig gesloten had, nam hij het mes en sneed in alle hoeken en kanten allerlei figuren. Dat was prettig.

Toen hij aan die bezigheid zijn hart genoeg had opgehaald