— 193 —

hij werktuiglijk, maar zich bezinnend, vervolgde hij met buitengewone levendigheid : „Wel nee! het huis is van mij, alles is van mij en juffrouw Rigger is meid-huishoudster. . . . Maar Stephan".... — zijn stem daalde tot gefluister terwijl hij zich over de tafel naar 't kind heenboog;—„zeg vooral nooit dat ik je dit gezegd heb hoor! en zeg altijd: juffrouw..."

Na 't onbijt stond de heer Raman op en deelde Stephan mee dat de juffrouw hem straks naar school zou brengen. Met een zucht van verlichting dat hiermee zijn taak was afgeloopen, ging de geleerde naar zijn boekenwereld.

Als eenig familielid had hij de voogdij over 't kind aanvaard zonder aan de verplichting te denken die hij hierdoor op zich nam, en toen hij door den dood der pleegmoeder in moeielijkheïd kwam had hij gedacht: 't is 't gemakkelijkst dat ik het kind bij mij laat wonen; ik hoef dan nooit naar iets te informeeren en juffrouw Rigger zal tegen meer loon graag voor hem zorgen. Voorts had hij een plaats besproken op een school en hiermee beschouwde hij zijn plicht als afgedaan.

Juffrouw Rigger kwam met een tasch aandragen en met een trommeltje waarin een boterham. Daar die boterham echter allerminst bestond uit twee vette eenheden, maar een zeer droog geheel vormde, bevatte het trommeltje een even groote leugen als de voogdijschap van Stephans oom.

Juffrouw Rigger naderde het kind met een dikke bouffante. Vergeefs tegenstribbelen. De dame antwoordt slechts door de bouffante nog stijver om Stephans hals te wentelen, zoodat hem de oogen uit 't hoofd puilen en zijn krullebol als op een wollen vesting schijnt geplaatst. Juffrouw Rigger nam haar weerstrevend slachtoffer bij de hand, opende de voordeur, en met de hand naar 't einde der straat wijzend, sprak ze: „Jongetje, daar is de school, 'teerste huis van 't plein."

Juist was hij bezig zijn hals te bevrijden, toen uit een huis aan den overkant een zeer schoone knaap op hem toetrad. Hij kon een paar jaren ouder zijn dan Stephan.

„Hoe sta je daar zoo?" klonk het. Als een wezeltje naar den vos, zag Stephan op tot den schoon en, slanken knaap, een hoofd grooter, dan hij.