— 181 —

(tweede) deel van een Heiduk sprake is. Ook is het mij met den besten wil niet gelukt in dit geschrift, dat volstrekt niet op den titel van roman aanspraak heeft, eene persoonlijkheid tc vinden met welke men op aesthetischen grondslag zou kunnen sympathiseeren. Er ligt een waas van auteursonverschilligheid over dit verhaal, waarin aanvankelijk genoeg getracht wordt den schrijver wegens zijn bezit van geheime correspondentièn met vorstelijke personen in de oogen der lezers als een hoogst gewichtig personage voor te stellen. En iemand die zoo bereisd is als H. W. dient te weten dat niets ter wereld in de oogen van onpartijdigen meer verkleint dan onhandige grootspraak. De naam des vertalers die op het titelblad dienst doet, kan moeilijk door dezen arbeid beter klank krijgen. Hij heeft den schrijver in dubbelen zin gevolgd, en zich er afgemaakt. Jam satis.

Daar voor mij ligt nog een groote reeks romans. Aangenaam is het zeker na veel ongunstigs te hebben gezegd, te mogen wijzen op zeer veel goeds. Ronduit moet ik bekennen dat na de voorgaande ontboezeming de keus mij moeilijk valt.

Toevallig ligt bovenop „Katharina" door Rhoda Broughton , Deventer, A. ter Gunne '79. Mijne aanteekeningen daaromtrent vermelden pag. 251 van het eerste deel als kenmerkend voor de schrijfster. Daarom laat ik haar volgen:

„De volgende dag was , als ik mij wel herinner, nog helderder, kouder en ontmoedigender voor de vossenjagers dan zijne voorgangers. Het struikgewas geleek sprekender dan ooit op gesuikerde kerstkoeken; het bevroren plaveisel en de glijbanen op de trottoirs waren nog gevaarlijker voor onbuigzame, stramme onderdanen. De grond gaf een nog harder, voller geluid en den vogeltjes verstijfde het hart in de borst; vertwijfeling maakte zich van hen meester; de zwaksten legden zich neer en stierven op met ijs bedekte vensterbanken, waar zij met rechtopstaande veertjes en de pootjes in de lucht gevonden werden. Het was een dag waarop de menschelijke natuur, bij het vernemen der schrikmare dat het acht uur is geslagen, een rilling bevangt; waarop men zich uit zijn lampetkan voor een geheel jaar van ijs kan voorzien; waarop men, na zich met paarsche vingeren op de pijnbank van het toilet gemarteld i 'So 13