— 177 —

neembare met groote aanschouwelijkheid voor te stellen, maar ook den daardoor te weeg gebrachten indruk treffend te vertolken. Dit talent wordt echter telkens misbruikt doordien hij maat noch keuze kent; zijne beschrijvingen zondigen door te groote uitvoerigheid en te snelle opeenvolging, alsook aan eenen anderen kant, door te veel nadruk op het onaesthetische te leggen.

Wil men met een enkel woord het hoofdkarakter van Zola's kunstenaarsnatuur aangeven, dan heeft men te spreken van kracht. Alles is bij hem forsch, zwaar, naar het plompe overhellend; waar hij aan zijne neigingen den vrijen teugel laat, wordt hij ruw. Hij schildert bij voorkeur en het best toomelooze lusten, woeste driften, brutale hartstochten, hij bezigt het meest harde kleuren tegen donkere achtergronden. Hij ziet vooral het schelle en het hevige in de natuur; zijn oog glijdt afgetrokken over de mildere tusschentinten; wanneer hij daarbij stilstaat, doet hij het uit redeneering, om het verwijt van eenzijdigheid te ontgaan.

Kortom, Zola is een ernstig arbeidend kunstenaar, begaafd met een beduidend talent, maar bijna in alles tot uitersten vervallend, hij overdrijft de forschheid tot ruwheid, de nauwkeurigheid tot pedantismus en vergooit zijne kunst meermalen aan onwaardige stof. Een schrijver, die beurtelings waardeering afdwingt en weerzin wekt.

'sH. Dec. '79. G. Valette.