— 170 —

hetgeen willekeurig aan denkbeeldige personen toegeschreven wordt. Bij den een' moeten wij de gevolgtrekkingen aannemen, wanneer zij logisch uit de praemissen voortvloeien, omdat die praemissen onbetwistbaar zijn, bij den ander' zijn we daarentegen in het minst niet verplicht tot het onvoorwaardelijk aannemen van des schrijvers gevolgtrekkingen, omdat het van zijne willekeur heeft afgehangen om dezen of genen aan den rand van krankzinnigheid te brengen, of slechts tot monomanie te laten komen dan wel tot hysterie te veroordeelen... Hij heeft zijne personen naar de ingeving zijner luimen geschapen. Zij behooren hen geheel toe. Daarom kunnen hunne handelingen, hunne neigingen, hunne physiologische geaardheid nooit tot hechten grondslag strekken aan eene wetenschappelijke theorie. — Vandaar dat wij, uit het oogpunt der wetenschap, de beweerde nauwkeurige gegevens van den heer Zola volstrekt verwerpen."

In het eerste deel der Rougon-Macquart-reeks, dat den reeds vermelden titel draagt van La fortune des Rougon en als historisch onderwerp den weerslag van den staatsgreep van 2 December in het zuiden van Frankrijk behandelt, wordt de opkomst der Rougon's geschilderd, onrein gedierte, dat door de troebeling van het water naar boven schiet. Tegen dezen donkeren achtergrond steekt de idylle van Silvère en Miette aangenaam af. Het is de geschiedenis van Paul en Virginie in realistischen toon gezet. Silvère en Miëtte zijn twee kinderen aan den drempel der volwassenheid , bij wie de jeugdige genegenheid langzamerhand en zonder, dat zij zeiven er zich bewust van zijn, in den hartstocht der liefde verandert. Het natuurlijk ontwaken der zinnelijkheid bij dit paar is voortreffelijk geteekend, met sprekende waarheid en, enkele trekken misschien uitgenomen, even fijn als kiesch. Ik zal nauwelijks behoeven op te merken, dat de zinnelijkheid, hier bedoeld, geene dierlijkheid is, maar de gezonde aandoening van den volledig ontwikkelden mensch. Een tegenhanger, tevens eenigzins eene herhaling van deze idylle, vormt die van Serge, den jongen priester en het natuurkind Albine, welke in La faute de 1'abbé' Mouret met eenen schier voorbeeldeloozen rijkdom en gloed van kleuren gepenseeld is. Zelf heb ik zoo even Paul en Virginie genoemd en inderdaad, bij