- i6S -

alles, wanneer de heugenis aan den eersten man, die haar „éternellement frappée a la marqué de ses baisers" achtergelaten had, in de jonge vrouw opdoemt, die heugenis haar gansche wezen met demonisch geweld vervult, haar half waanzinnig, haar bijkans idioot maakt. Zij kan zich van de visioenen uit het verleden niet los maken, zij behoort nog steeds aan Jacques toe. Wanneer hij later terugkomt, ontmoet zij hem door eenen noodlottigen samenloop van omstandigheden. Zij wil zich onttrekken aan den, hare gansche wilskracht verlammenden invloed, zij gaat naar hem toe, om hem te smeeken door heen te gaan en te belooven van haar nooit meer te willen ontmoeten , een einde te maken aan hare folteringen en die van haren echtgenoot, maar, wanneer hij de armen uitstrekt, valt zij daarin, zonder den flauwsten zweem van eenigen tegenstand te bieden. Wroeging over dit lage verraad aan haren huwelijkstrouw gepleegd brengt haar tot zelfmoord. De reeds sedert lang door ijverzucht gemartelde echtgenoot valt op haar lijk.

Meer nog dan in Th ére se Raquin schijnt Zola zich in dit werk op wetenschappelijkheid toegelegd te hebben. Werd daar eene diepe gemoedsaandoening geschilderd, M a d e 1 e i n e F é r a t bevat meer physiologie dan psychologie. De onuitwischbare indruk, door den eersten man, aan wien eene vrouw hare liefde geschonken heeft, bij haar achtergelaten; de raadselachtige invloed, dien hij, afwezig of tegenwoordig, niet slechts op haar zieleleven, maar zelfs op haar zuiver physiek leven blijft uitoefenen, dit onderwerp werd in den roman uitgewerkt. Even als in de beide vorige verhalen is het echter te veel uitgewerkt. Een dicht in één gedrukt boekdeel, schier geheel gewijd aan de ontleding van éénen toestand, wordt ondragelijk gerekt en eentoonig. Madelei ne Férat vermoeit misschien nog meer dan Thérèse Raquin. Bovendien gaat in het eerstbedoelde verhaal de physiologie van den schrijver dikwijls mank aan onwaarschijnlijkheid, dewijl hij een door zijne verbeelding aangegeven , willekeurig gesteld geval ontspint tot uitersten, die de theoretische bespiegeling zich misschien voor kan stellen, maar die vooralsnog, aan de bekende werkelijkheid getoetst, op zijn zachtst genomen, gewaagd schijnen. De „fatalités physiologi-

I '80. 12